zondag 15 januari 2012

Een brief met een rand - vervolg

Mijn moeder zit al in de grote huiskamer als ik aankom. Misschien ook wel goed. Dan is ze in ieder geval niet alleen wanneer ik weer wegga. “Heb je iets voor me meegenomen?”, vraagt ze al snel. Hoe kan ze dat weten, schiet door me heen, maar het maakt niet uit, ik open mijn tas. Ik geef haar de kopie van de rouwkaart.

Ze schrikt. Even denkt ze dat het mijn neef betreft, maar dan begrijpt ze dat het zijn vader is, haar zwager. Ze schrikt opnieuw, want in haar beleving is hij nog niet zo oud. “Wat erg voor Anne”, verzucht ze. “Ze heeft al zoveel meegemaakt. Nu is ze helemaal alleen.” Ik slik een brok weg. Anne is nu net zo alleen als mijn moeder, zou ze dat bedoelen? Zou ze bedoelen dat ze het zelf elke ochtend zo zwaar vindt om in haar eentje wakker te worden, zonder iemand die zachtjes “goedemorgen” prevelt? Die alvast het koffiezetapparaat aanzet terwijl zij haar haren schikt en die haar boterham gesmeerd en gesneden voor haar neerzet wanneer ze op haar plekje op de bank neerzakt, met de krant naast zich.

Dat ben ik, die al die plaatjes op elkaar plakt. Mijn moeder denkt alleen maar aan haar zus. “Ga jij erheen?”, vraagt ze. Ik knik. “Dan wil ik wel graag met je mee. Ik zie er niet overheen om alleen te gaan.” “Nee, natuurlijk niet. Je gaat daar toch niet alleen naar toe, dan haal ik je op”, stel ik haar gerust. “Op dit soort momenten moet je achter elkaar staan”, zegt ze beslist. “Dat klopt niet he? Achter elkaar klinkt een beetje vreemd. Naast elkaar, dat bedoel ik. Je snapt me wel he?” “Ja mam, ik begrijp het helemaal. Achter elkaar vind ik ook mooi klinken.”

“O, o, overleden. Hoe oud was hij? Drieëntachtig? Dat is ook al een hele leeftijd.” Ik realiseer me dat het niet eens zoveel ouder is dan mijn moeder zelf, maar gelukkig lijkt mijn moeder daar nog ver van verwijderd. “Ga jij naar de begrafenis? Dan wil ik graag meerijden.” “Ja, mam, dat is goed. Maar ik wil nog even met Anne overleggen.” “Dat is een goed idee. Misschien vindt ze het veel fijner als ik een ander moment kom”, bedenkt mijn moeder. “Ik zal haar in ieder geval bellen.” Ik vermoed dat ze dat over een paar uur wel vergeten zal zijn, maar ik neem me voor toch met Anne te overleggen wat ze wil.

De volgende dag bel ik mijn nicht en leg haar mijn dilemma voor. We komen er niet helemaal uit. “Mail mijn moeder”, stelt ze voor. “Ik spreek haar straks, dan heeft ze even tijd om erover na te denken.” Annes antwoord is snel en helder. Ik begin mijn planning voor de dag van de begrafenis. Eerst een telefoontje naar Heleen. Die denkt meteen mee en belooft de kleding klaar te hangen. “En dan ga ik later deze week nog even langs om te kijken hoe het gaat. Ze zal wel een paar dagen van slag zijn.” Wanneer ik David spreek, blijkt dat hij op de dag van de uitvaart een officiële bespreking met zijn projectgroep heeft. “Ik zal wel kijken of het ook zonder mij kan”, belooft hij. Ik plan alvast dat ik een rolstoel haal en langzaam groeit de dag in mijn hoofd. Ik krijg de tijden nog niet helemaal helder. Rust in het programma is belangrijk, om onrust bij mijn moeder te voorkomen. Maar als we al uren op pad zijn voordat het begint, vrees ik dat mijn moeder volkomen verward zal zijn van vermoeidheid, nog voor er een woord gesproken is. Ik besluit haar in ieder geval de rouwkaart in handen te geven onderweg, zodat ze steeds weer even kan zien waar we heengaan.

2 opmerkingen: