vrijdag 28 januari 2011

Kwart voor elf!

De telefoon gaat. Kwart voor elf ’s avonds! Steeds meer mensen krijgen door dat ik een avondmens ben, maar zo laat gebeld worden, alarmeert me toch altijd. “Mam” staat er in het venster. Ik neem snel op. “Hallo, met Ita”, roep ik vrolijk. Je weet het nooit, het zou eens kunnen helpen. Aan de andere kant is er echter helemaal geen paniek, niet eens een bedrukte stemming. Het is gewoon mijn moeder, die belt alsof het kwart voor elf ’s ochtends is. “Zeg, ben jij jarig?”, begint ze. “Nee, nog lang niet, maar ik wil het best zijn hoor.” “Nou, dan van harte gefeliciteerd!” “Dank je wel! Je bent de eerste!!” “En waarschijnlijk ook de laatste”, lacht ze. “Maar hoe kom je daar nu op, dat ik jarig zou zijn? Staat de klok verkeerd?” De datumklok is nog steeds een fijne steun in haar huis, maar af en toe rommelt ze aan de knoppen. Of misschien doet de schoonmaakster dat, dat weet ik natuurlijk niet. En mijn moeder kan het mij niet vertellen. In elk geval is het al in de routine ingebouwd dat ik elke keer dat ik op bezoek kom even een blik op de klok werp om te kijken of dag en datum wel juist zijn.

Maar nee, daar is niets mee aan de hand, bezweert ze me. “Ik heb geslapen en werd wakker en dacht: nu moet ik eerst Ita bellen.” “Nou, gezellig. Ik dacht eigenlijk dat je nog wel zou slapen.” En omdat ze zo vreselijk monter klinkt, vraag ik toch maar: “Is het nu dan ochtend?” “Nee, natuurlijk niet, het is stikkedonker. Het is avond.”

Donker is eenvoudiger dan licht. Nog niet zo lang geleden belde ze me op een ochtend met de vraag of het nu ochtend of avond was. Want half tien ’s avonds kan het nog licht zijn, in de zomer tenminste. En in het huis is het altijd zo warm, dat het verschil tussen zomer en winter moeilijk waarneembaar is. Maar licht en donker zijn nog steeds duidelijke aanwijzingen voor mijn moeder. Gelukkig helpt het dat ze haar gordijnen nooit helemaal dicht doet. Ze heeft altijd ergens zicht op een streepje buitenlucht.

In dit gesprek komen de onvermijdelijke vragen weer voorbij: hoe gaat het met je, en met zoon? En heb je nu een vriend? Ik wist het niet zeker meer. Ga je nog op vakantie? En natuurlijk ook: waar woon je nu? Dat laatste, toch een redelijk constante factor, wil niet meer blijven plakken. Een paar dagen geleden plaatste ze me op kamers in Utrecht, een fase die ik ruim twintig jaar geleden heb afgesloten. Soms kets ik daarom de vraag weleens terug, zodat ik weet wat haar referentiekader is. Niet dat het betekent dat ze in haar hoofd dan twintig jaar terug is in de tijd. Geenszins! Het huis waar ze destijds woonde is een vage vlek in haar herinnering, maar haar vorige adres is nog steeds 'haar huis'. Inclusief huisnummer, postcode en telefoonnummer dreunt ze dat zo op. Dat gezegd hebbende: met regelmaat laat ze een saldo cijfers op me los. “Ben jij dat?”, checkt ze dan even. Ik moet altijd even hard denken voor ik “ja” kan antwoorden.

Dat ze belde voor mijn verjaardag is ze inmiddels alweer vergeten. Jammer, zo’n minifeestje halverwege smaakt goed! Ach, op de verrassing van dit vrolijke telefoontje kan ik ook wel een tijdje teren.

woensdag 26 januari 2011

Schuttemajoor

Als ik een envelop van tafel pak om even een aantekening op te maken, zie ik het weer staan: Dominee.... pastoor .....Schuttemajoor. He ja, dat is dat rijmpje waar mijn moeder het gisteren ineens over had. Na een paar vreselijk drukke weken kon ik eindelijk een middag vrij plannen om naar haar toe te gaan. Lekker kletsen over van alles en nog wat. En zo kwam ook ineens dat halve rijmpje voorbij. Ik ken het niet, maar het klinkt als een aftelrijmpje. En het doet me meteen denken aan de Popla-reclame: “Koning, Keizer, Admiraal, Popla willen ze allemaal”. Dat vertel ik maar even niet, want dat verwart alleen maar.

Maar nu ik al werkend achter mijn computer zit, kan ik best even googlen op “Schuttemajoor”. Geen idee wat het is, en dat is ook googles gedachte, maar die oppert meteen of ik misschien “Schutter, Majoor” zoek. Goed idee! Als ik de pastoor er dan ook nog bijplak, duikt er een versje op. Ik pak meteen de telefoon. Mijn moeder zit er gelukkig naast en ik vertel dat we gisteren niet op de tekst van een versje konden komen, maar dat ik het gevonden heb. “We begonnen Dominee, lalala,lala, pastoor”. Mijn moeder valt meteen in: “Koning, keizer, schutter, majoor.” Ja, precies, die woorden! We moeten allebei lachen. “Het begin gaat”Edelman..”, mijn moeder valt meteen weer bij “.. bedelman, dokter pastoor, koning, keizer, schutter, majoor”, hoewel het nog steeds klinkt als schuttemajoor.

Het is een springtouwliedje, vertel ik mijn moeder. Ik ken het geheel niet, maar leuk is wel dat ik erdoor een op website met liedjes beland. Weliswaar met kinderliedjes, maar daar zitten hele mooie oude liedjes bij. Wie weet kan ik mijn moeder daarmee eens over de streep trekken om gezellig samen te gaan zingen. Met wat geluk schuift de buurvrouw aan en met nog meer geluk zijn de omwonenden hardhorend. Want dan kunnen we ons lekker uitleven in de muziek!

Ook op zoek naar liedjes? http://www.liedjesland.com/

maandag 3 januari 2011

Iedereen heeft zijn kwaliteiten

Je verjaardag is meestal een bijzondere dag. Je gaat toch met een iets ander gevoel slapen, wetend dat je bij het wakker worden een jaar ouder zult zijn. En voor het geval er visite komt, haal je alvast wat lekkers in huis.

Maar zo gaat het niet meer als je dementie hebt. De ene dag of de andere, ze zijn naadloos inwisselbaar. En dus belt mijn tante om te vragen of mijn moeder soms bij mij is, want ze blijkt al de hele dag telefonisch onbereikbaar. En ook ik krijg geen gehoor, zelfs niet op de tijden dat ze normaal toch echt thuis is. Desondanks vertrekken wij ’s middags met cadeau en goed humeur naar het huis waar mijn moeder woont. Ik bel op de parkeerplaats nog even, maar inderdaad, het blijft stil aan de andere kant. Nou ja, we gaan toch maar naar binnen. Maar nee, ook op ons bellen wordt niet gereageerd. “Ik hoor wat”, zegt zoon. Ik hoor ook wat, vrij veel zelfs. De tv van de overbuurman, muziek bij zijn buurvrouw en ergens in een keuken wordt koffie gezet. Het huis is gevuld met geluiden, maar ook mijn roepen door de brievenbus levert geen reactie op in de flat van mijn moeder. Als we op pad gaan om haar te zoeken, lopen we haar net tegen het lijf. Ze is blij verrast met deze onverwachte gasten. Binnen feliciteren we haar uitgebreid, met dikke zoenen. Nu is ze nog verraster: “ben ik jarig? O jee, ik heb niks in huis gehaald.” “Daar heb ik voor gezorgd”, reageer ik meteen. “Hebben we dat afgesproken?” “Ja hoor.”

We drinken koffie en fris en knabbelen van de chocolade balletjes die ik gekocht heb. En omdat het feest is, doen we niet bescheiden en werken er elk drie weg. Tussendoor lachen we heel wat af. Ik lurk mijn pakje sinaasappelsap leeg. “Wat kan ze altijd stil genieten he?”, zegt mijn moeder tegen zoon. Ze hebben elkaar weer gevonden in hun ridiculiseren van mij. Maar zoals gewoonlijk moet ik er zelf weer het hardst om lachen.

Tussen al het plezier proberen we af en toe een beetje serieus te zijn. Het gaat maar moeizaam, al blijft het haperende geheugen altijd een goed onderwerp voor serieuze reacties. Maar soms ook niet. “Ik ben érg goed in vergeten”, zegt mijn moeder. Haar ogen glinsteren. “Zo heeft iedereen”, begin ik. “Zijn kwaliteiten”, vult ze grijnzend aan. En dan liggen we alledrie weer dubbel.

zondag 2 januari 2011

Kwijt

Voorzichtig probeer ik me te verzoenen met de gedachte dat mijn moeder achteruit gaat. Ze wist een keer niet wie ik was, tijdens het kerstdiner verwarde ze me met zoon en haar korte termijn-geheugen is beslist nog korter geworden. Of verbeeld ik het me nu toch allemaal? Zelfs het weer is immers niet zo grillig als dementie.

Ik sta voor haar boekenkast en scan alle ruggen met mijn ogen. “Wat zoek je?”, vraagt mijn moeder. “Ik heb een boek cadeau gedaan en diegene is helemaal enthousiast. Nu moet ik het ook maar eens gaan lezen, denk ik.” “Wie heeft het geschreven?” “Marianne Frederiksson”, antwoord ik. “En daar heb je er veel van.” “Ja, hier een stapel en daar nog een. Welke zoek je?” “Anna, Hanna en Johanna. Maar ik zie het niet. In die stapel ligt het niet.” “Ja, dat klopt, die heb ik. Zit ‘ie er niet tussen?” Mijn moeder kijkt mee langs de planken. We turen nog één keer van boven naar beneden en dan besluit ik dat het uitgeleend is. “Dat zou ook best kunnen, kijk maar”, verklaar ik. “Op deze plank staan de boeken scheef, het lijkt alsof er een tussenuit is.” “Tja, dat weet ik niet meer”, zegt mijn moeder. “Dat is toch zo lastig, met dit soort dingen ook.” Ik beaam het, al lijkt lastig mij nog een zachte uitdrukking voor de werkelijke ervaring.

Ik beloof dat ik thuis in mijn kast zal kijken of het er toevallig staat, maar ik weet al dat dat niet het geval is. En ik weet ook zeker dat het boek meeverhuisd is, want haar verzameling boeken van Frederiksson heeft mijn moeder met liefde bij elkaar gespaard. Dus iemand moet het meegenomen hebben. Nu maar hopen dat diegene het ook weer terugbrengt. En nog harder hopen dat mijn moeder het niet onbedoeld weggegeven heeft, zoals bij opa ooit ineens de eikenhouten kast verdwenen was die hij mij beloofd had.

Maar, troost ik me, mijn moeder weet dan misschien niet meer waar het boek gebleven is, dát ze het heeft, heeft ze toch maar mooi onthouden.