zondag 28 februari 2010

Vraagbaak

Mijn moeder was mijn vraagbaak, vooral vanaf het moment dat ik zelf moeder werd. “Hij heeft rare vlekjes. ” “Hij luistert soms zo slecht.” “Het tandenpoetsen is elke dag zo’n drama.” Overal wist mijn moeder raad op.

Ze was er op de dag dat ik ging scheiden. Man weg, halve huisraad weg en moeder die kwam troosten en helpen de boel weer op de rails te zetten. En passant lapte ze de ramen en gaf ze de huiskamer een beurt.

En ze was er alle jaren op 5 december. Met een ‘verkeerd bezorgde’ tas met pakjes, voor mij en zoon. En toevallig hadden zoon en ik ook zo’n tas, met pakjes voor haar.

En toen ineens belde zij mij met haar vragen. “Welke dag is het vandaag?” “Ik ben mijn sleutels kwijt, heb jij ze?” “Ik weet even niet meer waar ik ben.” En het drong tot mij door dat mijn moeder mijn kind aan het worden was. Steeds meer begon zij op mij te steunen. Ineens voelde ik verdriet. Verdriet om iemand die er nog wel is, maar niet meer zoals het was.

dinsdag 23 februari 2010

Uit

“En hoe is het met, hoe heet ie ook alweer?”
“Goed, hoor.”
“Is het nog aan?” Mijn moeder kent mij duidelijk al heel erg lang.
“Nee, het is uit.” Het blijft een tijdje stil aan de andere kant.
“Tja, soms is dat beter.”

Ik wil ineens wel even uitleggen waarom het nu soms is. Ik zie in een flits haar huwelijk voorbijkomen, waarin ze haar man, mijn vader, soms moest delen met een ander. En met ongekende helderheid geeft ze me groot gelijk.

“En hoe is het met jou? Je klinkt vrolijk.”
“Ja hoor, dat ben ik ook wel.”
“Gelukkig.”

We praten nog wat verder. Over acclamatiseren, want het is toch wel wennen, vindt ze, alleen zijn. Soms is het prima, maar soms, zoals vanavond, vindt ze het te stil. Ik vermoed dat ze veel van dat soort avonden heeft, maar zelf heeft ze geen idee.

“En hoe is het met eh... ?”
“Goed verwacht ik, maar het is uit.”
“O, nou ja, soms is dat beter. Als je me zou vragen wat ik nou vandaag gedaan heb, ik heb geen idee. Soms weet ik het wel, maar vandaag, ik zou het niet weten.”

Ik opper dat ze een dagboek bij kan gaan houden. Dat vindt ze een prima idee. Ik neem me voor een duidelijk schrift of een agenda voor haar mee te nemen, waarin ze kan zetten wat ze gedaan heeft of wat haar gedachten zijn.

“We gaan zo maar eens ophangen, maar vertel even: hoe is het met je zoon?”
“Goed hoor, die heeft vakantie.”
“Wat heerlijk. En hoe is het met je man?” Gelukkig kan ze mijn glimlach niet zien.
“Ook goed.”

“Fijn. Slaap lekker straks he?”
“Doe ik. Jij ook!”

donderdag 4 februari 2010

Net zoals je

Net zoals je met je groter wordende kind meegroeit, krimp je mee met iemand voor wie het leven steeds kleiner wordt. In beide gevallen geeft dat mooie momenten van trots dat iets eindelijk lukt of toch nog kan. Je staat er naast en tast af in hoeverre je moet vasthouden en bijsturen en wat je moet loslaten. En nooit is er een status quo. Net ben je aan een situatie gewend als hij weer verandert. Het kind groeit en kan weer meer, de volwassene krimpt een beetje.

Bijzonder hoezeer het toch hetzelfde voelt. Het is dezelfde lijn, van moeder naar kind, van kind naar moeder, de verticale lijn in de verhoudingen. Ik houd de touwtjes vast en moet steeds een stukje laten vieren. Dan snijdt het even in mijn handen, een vlammende, stekende pijn. De wonden helen, maar de pijn verdwijnt nooit helemaal. Onder de oppervlakte wacht hij tot een onbewaakt ogenblik om nog even te laten voelen dat het niet meer is zoals het was. In melancholie en soms heel gewoon even in verdriet.

maandag 1 februari 2010

Bloemen

Ik bel mijn moeder:
“Heleen is bijna jarig.”
“O kind, dat wist ik niet.”
“Wil je een kaart sturen?”
“Ja, maar ik heb er geen.”
“Zal ik er dan een sturen, van ons samen?”
“Graag!”

Een paar dagen later zal Heleen langskomen, weet ik. Ik vraag wat mijn moeder haar cadeau zou willen geven. We komen uit op een mooie bos bloemen. Dus ga ik op maandagochtend naar de bloemist, die gelukkig nog wat mooie bossen heeft staan. Net een paar van mijn favorieten in zonnige kleuren. De bloemiste maakt er een vrolijk boeket van en met de bloemen en een bakje hyacinthen rijd ik naar mijn moeder. Die is blij verrast als ze me ziet. Maar Heleen blijkt er niet te zijn. Ik denk dat ik haar misgelopen ben, maar na een tijdje krijg ik het vermoeden dat ze nog helemaal niet geweest is. Er zit een vlek in mijn moeders bloes. Dat zou Heleen nooit hebben laten gebeuren.
Dan komt ze vast vanmiddag, verwacht ik.
“Laat de bloemen dan maar hier, dan geef ik ze wel”, zegt mijn moeder. Uit voorzorg schrijft ze er een kaartje bij en een grote H op het papier. Ik vind het een fijn idee, zo kan ze zelf een cadeau aan Heleen geven.
En ach, denk ik nog, als ze het helemaal vergeet, heeft mijn moeder er in elk geval zelf plezier van.

Uren later gaat de telefoon. Heleen. “Bedankt voor de bloemen.” Wat een schitterend cadeau! Niet die bloemen, al waren die ook mooi, maar het beste cadeau is dat mijn moeder even onthouden heeft dat Heleen jarig was en dat die bloemen voor haar waren. Ook al stond dat op het kaartje.

Het paspoort

Mijn moeder moet een nieuw paspoort. Ze gaat nooit meer op reis, een middag bij mij op bezoek is eigenijk al te veel, maar toch moet ze een paspoort hebben. Of een toeristenkaart, maar dan zou ze haar paspoort voortdurend kwijt zijn. ‘Even’ met haar naar het gemeentehuis voor de aanvraag en een week later om het document weer op te halen, is een karwei waar ik namens haar huizenhoog tegenop zie. En dus schuif ik het stiekem steeds weer voor me uit.

Maar nu ligt er ineens een brief: bewoners van zorginstellingen moeten een geldig identiteitsbewijs hebben. Slik. Ja, ik weet het. Ik buig beschaamd mijn hoofd al een beetje, maar lees toch maar even verder. En dus heeft de organisatie bedacht dat het veel handiger is als de bewoners niet naar de gemeente hoeven, maar de gemeente even langskomt bij de bewoners. En zelfs de fotograaf wil komen. Of ik daar belangstelling voor heb. Belangstelling? Direct maak ik een rondedansje door de kamer met de antwoordstrook als wimpel.