donderdag 26 april 2012

De verhalenverteller komt en hij neemt ons mee op reis.

Over de bergen naar Italië trekken we en daarna terug naar Nederland, naar Deventer, waar de verhalenverteller woont. We komen langs het mooiste schilderij van de wereld. Ik zie het hangen aan de muur, ik zie de mensen die ernaar kijken. Maar we zien nog veel meer, de clown, de gezichten van zijn publiek. Af en toe zie ik de gezichten van de mensen om me heen. Ingespannen luisterend, dromerig, afwezig. Maar wat al hun ogen zien, weet ik niet. Na het slotverhaal, over het mooie, doorleefde hart, vertelt de stille vrouw honderduit over haar vader die een hartkwaal had. Of heeft, in haar beleving.

“Deventer?”, vraagt een ander. “Daar heb ik ook nog gewoond. Dat park ken ik wel. Nee, ik ben niet in Deventer geboren, maar ik heb er gewerkt en daarom ook gewoond.” Zelf denk ik aan de beelden uit de verhalen en aan de diepere betekenis. Ik weet nu al dat ze de komende tijd steeds even bij me terug zullen komen. En bij het zien van het park zal ik ongetwijfeld terugdenken aan het hart van de oude vrouw en aan de rijkdom die iedere ervaring, ook deze weer, mij geeft.

We nemen afscheid vandaag, mijn moeder en ik. Vier jaar heeft ze in Het Huis gewoond. Jaren waarin ze steeds minder kon, maar waarin haar leven niet minder rijk werd. Ze leerde zoveel mensen kennen. Op een heel andere manier dan vroeger, maar met haar warmte wist ze al die mensen voor zich te winnen en aan zich te binden. Ineens kwam er een einde aan. Dat was nodig, dat zag ik ook. Maar ik wilde niet weggaan zonder mooi afscheid.

Daarom is de verhalenverteller met ons meegekomen. Nog één keer zitten we samen in de groep waar ze de laatste maanden haar dagen doorbracht. “Hoe is het om hier nu te zijn? Het is alweer even geleden”, vraag ik. “Ben je gek, even geleden? Ik zat hier gisteren nog”, reageert ze niet-begrijpend. De vier weken ertussen zijn volkomen verdwenen. In alle rust legt ze haar handen naast haar koffiemok op tafel. Ze is thuis en geniet.

Diverse medewerkers komen mijn moeder begroeten. “Hoe is het met u? Wat fijn u te zien!” Mijn moeder geniet van alle aandacht. De bewoners reageren niet op de verschijning van mijn moeder. Natuurlijk niet! Ook voor hen was mijn moeder er gisteren nog, er is niets veranderd, behalve dat er nu een ander op haar stoel zit. En dus wordt er gewoon koffie gedronken, verhuizen de suiker en melk van de ene kant van de tafel naar de andere en weer terug, en wordt er links en rechts gebabbeld.

Maar als de verhalenverteller begint, keren alle vrouwen in de groep, zelfs de in zichzelf gekeerde vrouw in de rolstoel, hun hoofd zijn kant op. Wanneer hij vertelt is het muisstil, want ieder beleeft haar eigen verhaal. Even moet ik denken aan de Fabeltjeskrant. Als kind lachte ik om het Hatsikidee van Lowieke de Vos en wilde ik pas slapen na de knipoog van Meneer de Uil. Later, als moeder, lachte ik om de dubbele bodem die de verhalen hadden en keek ik samen met mijn kind verwachtingsvol uit naar de aloude knipoog. Om mij heen zie ik nu hetzelfde. Ieder geniet op haar niveau en in haar beleving van de verhalen, van de boodschappen. De jongeren horen iets anders dan de ouderen, de medewerksters iets anders dan de bewoners. En het is goed, het is mooi. Voor even is het perfect.