maandag 28 maart 2011

Zondag in de zon

Met een pot thee, bril en boek nestel ik me in de tuin. De zon schijnt en het is vrijwel windstil. In de besloten tuin is het heerlijk warm, deze vroege lentedag. Of het nu komt door het boek over ouderenzorg dat ik lees of de stilte van de zondag, maar ineens vind ik dat mijn moeder er gezellig bij moet zitten.

Vroeger betekende dat een telefoontje naar haar, “zin om langs te komen”, waarna ze in de auto zou stappen en even later bij mij in de tuin zou zitten. Al was de kans groot dat ze niet thuis was, want met zulke weer zat ze beslist op de fiets.

Nu kijk ik eerst naar de klok. Eén uur, dat betekent dat ik nog even moet wachten. Waarschijnlijk slaapt ze. Na een half uur waag ik het haar te bellen, maar niemand neemt op. Dat kan betekenen dat ze de deur uit is, maar het kan ook dat ze nog slaapt. Mijn moeder heeft geen moderniteiten als mobieltjes en telefoon naast haar bed. Dat maakt niet uit, ik neem gewoon de gok en stap in de auto. Wanneer ik aanbel, doet ze verrast open. “Dat jij weet waar ik ben!”, roept ze uit. Ik aarzel. “Eh, ik weet toch waar je woont”, probeer ik voorzichtig. “Natuurlijk. Dat was een grapje!” Ze heeft me even goed beet. Ze zit net aan de koffie. Ik sluit me daarbij aan en stel voor dat we het volgende kopje in mijn tuin drinken.

We pakken jas en tas, en de oude fotoboeken die ik even wil lenen en rijden naar mijn huis. “Hadden we dit afgesproken?”, vraagt mijn moeder. “Nee, ik had wel gebeld, maar er werd niet opgenomen. Ik nam aan dat je nog sliep.” “Ja, dat weet je dan wel. Of nee, dat weet je dan niet”, lacht ze. We praten, genieten van de strakblauwe lucht en de prachtige uitzichten die we onderweg hebben. “Ik zou toch niet zo willen wonen, in mijn eentje in zo’n afgelegen huis”, wijst mijn moeder naar een schattig huis midden in de weilanden. “Ik ook niet”, val ik haar bij.

Eenmaal in de tuin pak ik de fotoboeken erbij. Vakanties van ruim vijftig jaar geleden, studententijd, huwelijken van vrienden en familie. En dat van mijn ouders natuurlijk. En op veel foto’s mijn opa en oma. Mijn moeder geniet. En dankzij de zomertijd geniet ze een uur langer, want haar ingebouwde klok begint nu pas om half vijf te zoemen. Een kwartier eerder voorspelde ik het al tegen zoon. We drinken de koffie op en gingen weer op pad. Mijn moeder weet nog wel waar ze woont en weet ook dat ze niet naar haar flat moet, maar weet ik het wel, vraagt ze zich hardop af. Ja hoor, ik weet het. Gelukkig, want zelf zou ze niet meer weten hoe ze moet lopen. “Ik loop even mee”, zeg ik haar. En dat blijkt een goed idee, want op de deur hangt een briefje waar we de groep kunnen vinden. Ze zitten een film te kijken in het donker, op deze zonnige middag, maar ik vind het toch een leuk idee. Elke zondag doen ze iets bijzonders. Een advocaatje na de koffie, een leuke film, een mooi programma op tv, van alles om de zondag te vieren. Mijn moeder schuift er gezellig bij.

Als ik weer thuis kom, is het stil. Geen telefoontje meer om te melden dat ik weer veilig thuis ben. En geen antwoord dat het een erg gezellige middag was. Gelukkig heb ik zelf de herinnering nog. De herinnering aan een heerlijke, warme middag samen, rustig in de tuin met prachtige foto’s van voorbije tijden.

donderdag 24 maart 2011

In de glooooriiiiaaaa

Verjaardagen bijhouden is niet mijn sterkste kant. Zelfs niet met een levensgrote verjaarskalender op de wc. Ik til er zelf maar niet meer al te hard aan en troost me met de gedachte dat de meeste mensen mijn verjaardag ook vergeten. Of misschien vergeten ze die omdat ik die van hen.... nou ja, het geeft niet.

Maar tussen de namen van mijn vrienden staan die van mijn moeders familie en vrienden. Sommigen heb ik zelf nog nooit gezien. Toch probeer ik die verjaardagen goed in degaten te houden. Ook dat lukt natuurlijk niet vlekkeloos, meestal realiseer ik me op de dag zelf pas dat ze jarig zijn. Maar dan volgt er actie. Ik plan een telefoongesprek met mijn moeder. Haar dagritme zit strak in elkaar. Leve de structuurbehoefte van mijn moeder! Daardoor weet ik hoe laat ik haar kan bereiken op haar eigen nummer. Vervolgens bel ik om te melden dat er wederom een jarige is. Zij pakt haar telefoonklapper en belt de jarige vrolijk op om te feliciteren. Gevolg: contact wordt onderhouden en als mijn moeder zelf jarig is, krijgt ze van overal nog kaartjes en telefoontjes.

Ineens valt mijn oog op de kalender: Paula is jarig! He nee, ik had nog een kaart willen sturen. Dat lukt niet meer, maar ik kan nog wel even mijn moeder inseinen. Die blijkt al in bed te liggen. “Het is maar goed dat ik bel”, lach ik, “om dit uur al in bed liggen is te erg, dat kan niet.” Mijn moeder lacht vrolijk mee. Nee, het is wat overdreven, vindt ze zelf ook. Maar ja, ze ligt zo graag in bed. Een half uur lang praten we over van alles. Zeven keer uitgebreid over hoe het met haar kleinzoon gaat en dan vraagt ze ineens, glashelder, of John, kleinzoons vader, iets bijdraagt aan de kosten van de studie.

Gelukkig kan ik twee dingen tegelijk. Terwijl ik van mijn stoel rol van verbazing - mijn moeder weet zijn naam nog en bedenkt ineens iets over kosten van levensonderhoud - geef ik heel gewoon antwoord.

Voor ik ophang meld ik dat Paula jarig is en dat mijn moeder haar best nog even kan bellen. “In het laatje ligt je adresboek”. Laatje? Adresboek? “Nou, dat doe ik nu maar niet meer. Morgen kan ook nog wel.” Vreemd klinkt het niet, maar wel voor mijn moeder. Die belt liever drie keer om je te feliciteren of te bedanken, dan dat ze het één keer vergeet. De opdracht is te ingewikkeld. Een paar maanden geleden zou ze direct het laatje ingedoken zijn. Nu klinkt het als een verborgen schat.
“Weet je”, zeg ik. “Paula kennende kan het best zo zijn dat ze binnenkort met taartjes op de stoep staat en zegt: ik ben jarig geweest. We gaan het vieren!” “Precies”, vindt mijn moeder. “Dat is echt Paula.” Ik zou het niet weten, ik heb haar maar één keer ontmoet, bij een begrafenis. Maar ik neem me wel voor binnenkort een kadootje te kopen. Namens mijn moeder, voor Paula. Want al zie ik Paula dan nooit, uit de map weet ik dat ze regelmatig komt.

dinsdag 15 maart 2011

Alle dagen vla

Het duo aan de andere tafel is druk in gesprek. Hij klaagt, zij luistert. Uiteindelijk wordt me duidelijk waarom ze hier zijn: hun moeder zit in een van de kamers, in gesprek met de arts of verpleegkundige en zij, de volwassen kinderen, moeten wachten. Het is hun eerste bezoek aan de polikliniek geriatrie. Vooral de dochter hoopt op een heldere diagnose. Dan wordt het makkelijker om te begrijpen waarom moeder zo veranderd is, verwacht ze. Even later neemt tegenover me een ander tweetal plaats. Vader en dochter, schat ik zo in. Wat betekent dat zijn vrouw, haar moeder, nog ergens in gesprek is. Niemand kijkt op van mijn aanwezigheid als eenling. Behalve de arts, die even later de wachtkamer binnenstapt. Ze zoekt mijn moeder, maar die heb ik laten slapen.

Dat vertelt mijn moeder ook, wanneer ik even later bij haar langs ga. “Ik heb net heerlijk geslapen.” Logisch, dat doet ze al sinds jaar en dag even na het middageten. Om jaloers op te worden: ze ligt en slaapt. En na een half uur is ze helemaal verfrist. Wanneer ik binnenzeil, zit er een vrouw tegenover mijn moeder. Met lange lappen papier. Zij noemt een lijstje dingen, mijn moeder kiest er iets uit, de vrouw kruist het aan. Zo vullen ze samen het menu van de volgende week in. Vrijwel elke dag kiest mijn moeder aardappelpuree. “Hoho”, probeer ik even. “Kauwen is goed voor je hersens, weet ik.” “Je bedoelt dat ik aardappelen moet nemen in plaats van puree? Nou, daar zal ik dan eens over nadenken, maar doe nu maar puree.” “Ja zeg”, werp ik nog even tegen, “als je nu dus aardappelen neemt, kun je er beter over nadenken.” Het helpt weinig. Wel ontstaat er een nieuw voornemen: bij elk bezoek een appel meenemen, of ander knaagfruit, zodat we samen onze tanden ergens in kunnen zetten. Want het is waar, mijn moeder kiest overwegend eten dat op de tong smelt en salades komen niet voorbij in het menu. Wel is er de mogelijkheid om fruit toe te eten, maar mijn moeder heeft één grote favoriet: vanillevla. Hoewel, na een tijdje kiest ze één keer chocoladevla. “Dat vind ik minder lekker, maar het is goed voor de afwisseling.”

Wanneer de vrouw met de lijsten weg is, schenk ik een sapje in. Ieder een glas. Het is onverwacht warm en het koele sap is daarom meer dan welkom. Ik vertel over mijn bezoek aan de arts een uur geleden. Alle aspecten komen voorbij, zoals de medicijnen die afgebouwd gaan worden. Maar ook vertel ik hoe dementie het loopvermogen aantast en dat dat volgens de arts bij mijn moeder het geval kan zijn. “Lopen en evenwicht bewaren zijn ingewikkelde processen in je hersenen. Dementie tast je hersenen aan. Dat zie je eerst aan je geheugen, maar uiteindelijk ook aan dit soort ingewikkelde zaken. Daarom loop je moeilijker.” Mijn moeder knikt begrijpend, maar ik laat toch nog maar even zien wat er veranderd is. De eerste passen gaan nog wel, maar na een tijdje verdwijnt de fiere, rechte houding en helt mijn moeder voorover. Onlangs verzuchtte ze ook: “ik loop niet, ik val naar voren.” Toen ik haar rechtop zette, liep ze weer gewoon. Een klein stukje.

Hopelijk helpt de rollator bij de goede loophouding. In elk geval geeft het steun en minder kans om te vallen. Vervolgens moeten er rondjes gelopen worden. Iets wat nog maar kortgeleden uit het dagelijks patroon verdwenen lijkt. Geen nood. Dat kan met hulp ook weer teruggebracht worden. “Want bewegen is juist goed”, zei de arts. En die boodschap breng ik graag over.

“Triest is het”, zeg ik tegen mijn moeder. “Eigenlijk heb je alles gedaan waarvan men zegt dat het goed is, voldoende bewegen...”. “O ja, ik fietste elke dag. Dat gaat helaas niet meer.” “Klopt. En wandelen, deed je ook.” “Dat doe ik nog.” “Je at altijd gezond en toch heb je dementie gekregen.”
“Familiegenen, he”, vindt ze. “Het kon haast niet anders. Opa, mijn tante en nu ik. Ik merk wel dat ik dingen niet meer zo goed kan, maar ik wind me er maar niet over op. Wil jij nog wat sap?”

zondag 13 maart 2011

Twee benen zag Heleen

Twee benen, dat was alles wat ze zag toen ze binnenkwam, vertelt Heleen. Haar hart stond stil, maar toen ze om de hoek kwam, keken mijn moeders ogen haar verbijsterd aan. Hulp kwam snel en na een kort onderzoek van heupen, ledematen, rug en hoofd, werd mijn moeder voorzichtig overeind geholpen. Intussen was ik nietsvermoedend op weg naar Denemarken. Toen ik een paar dagen later bij thuiskomst hoorde over de val, belde ik meteen mijn moeder. Gevallen? Daar wist ze niets van. Maar moe, dat was ze wel. Ik trof haar nog net voordat ze om half negen haar bed in kroop, vertelde ze.

Werk moet maar even wachten. De volgende dag staat grotendeels in het teken van mijn moeder. Overleg met Heleen, overleg met de verzorging en een lang bezoek aan mijn moeder zelf, die vooral geniet, maar zichtbaar minder kan dan een paar maanden geleden. Ik zet koffie en pak koekjes. Zij zit in mijn stoel, zodat ze armleuningen heeft. Ik zit op haar plaats op de bank. Gek genoeg verlopen de gesprekken daardoor ook anders.

“Wil je nog een koekje?”, vraagt mijn moeder bij het tweede kopje koffie. “Nee, dank je. Of is het een hint? Wil je zelf nog?” “Willen wel, maar ik doe het niet”, antwoordt ze. “Ik word hier zo goed verzorgd, ik doe geen klap. Straks groei ik nog dicht.” Verbaasd kijk ik haar aan. Ze heeft namelijk volkomen gelijk. Al sinds haar aankomst in het huis hebben we haar garderobe een paar keer moeten aanpassen. Ieder seizoen heeft ze nieuwe broeken nodig. Bij ons bezoek aan het ziekenhuis werd ze gewogen. “66 kilo”, noteerde de arts. “Iet, hoor je dat?? Zes-en-zestig kilo”, riep ze verschrikt vanaf de weegschaal. Die schrik werkt zeker nog door.

De schrik van het vallen is ze echter helemaal kwijt. Reconstruerend kwamen we tot de conclusie dat ze er nog maar net gelegen moet hebben, zich amper beseffend wat er gebeurd was. Het voordeel is dat het daardoor niet beklijft. Grote schrik en angstige situaties blijven ook in een dementerend brein lange tijd aanwezig. Het nadeel is dat ze daardoor moeilijk te bewegen is om nu eindelijk de rollator of de wandelstok mee te nemen als ze op pad gaat.

Intussen praten we rustig door. We hebben alle tijd deze middag. “Het is wel vreemd”, zegt mijn moeder. “Wat is vreemd?” “Alles, eigenlijk. Maar dat is ook niet zo gek”, vindt ze zelf. Aanvullen hoeft niet. Ze woont er immers nog maar net, ze moet nog wennen. De drie jaar dat ze nu in deze flat woont, voelen voor haar als drie weken. En wie voelt zich na drie weken nu helemaal thuis en vertrouwd in een totaal nieuwe omgeving? Zij in elk geval niet.
“Vind jij dat wij een goed contact hebben?”, vraagt ze ineens heel rechtstreeks. “Ja, absoluut”, flap ik eruit. “Dat is fijn. Dat vind ik namelijk ook, maar dat wil nog niet zeggen dat jij het ook zo ervaart”, antwoordt ze. Natuurlijk is het veranderd, dat snapt mijn moeder ook. Waar ik vroeger op haar leunde met vragen en zorgen, doet zij dat nu bij mij, al wil ze zeker geen last zijn. “Is het voor jou een moeten om naar mij toe te gaan?”, wil ze weten. Wat een indringende vragen deze middag. Eerlijk antwoord ik dat het soms moeilijk is, omdat ik er tijd en ruimte voor moet maken. Maar nee, als moeten wil ik het niet ervaren. En ik leg haar uit hoe ik ‘moeten’ heb omgedraaid tot ‘willen’. “Ik moest een keer naar je toe om boodschappen voor je te doen. En dat was maar één ding op mijn lijst van ‘moeten’ die dag. Een drukke dag dus. Maar toen besefte ik, naar aanleiding van een stuk dat ik gelezen had, dat ik dat moest omdat ik wil dat het goed met jou gaat. Ik wil dat jij goed verzorgd bent, en dus moeten er boodschappen komen”, vertel ik. “Dat scheelt”, weet mijn moeder. “Als je het doet omdat je het wilt, wordt de last veel lichter.” “Precies. Dus nee, ik moet niet komen, ik wil naar je toe komen, omdat ik weet dat het fijn voor je is. En ik wil graag dat het goed met je gaat.”

Ineens slaat het om. Ze kijkt op haar horloge en de onrust begint. Ik weet het inmiddels. Elke middag om half vier, zelfs zonder horloge zou ze de tijd voelen, gaat de knop om. Dan maakt ze zich op om naar de groep te gaan. Eerder heette die groep nog ‘cursus’, tegenwoordig noemt ze het ‘eten’. We stappen op, pakken jassen, tassen en sleutels. “En de rollator, mam. Omdat je de laatste tijd wankel op je benen staat, hebben we afgesproken dat je de rollator meeneemt als je de deur uitgaat.” Zonder morren pakt ze het karretje en rolt het de deur uit. Ik parkeer mijn tas in het mandje en samen lopen we de lange gang uit naar de lift.

zaterdag 12 maart 2011

Gaan we nog naar oma?

“Gaan we nog naar oma?”, vraagt mijn moeder mij bezorgd. Ik heb geen idee over welke oma ze het heeft, maar dat maakt ook niet uit. Welke het ook is, de hare of de mijne, ze is in ieder geval dood. Dus antwoord ik: “We moeten nog naar de fysiotherapeut en nog bloedprikken. Dan is onze dag wel vol.” Ja, dat snapt ze. Dan zit een bezoek aan oma er niet meer in.

De dag is ook vol. Om 11 uur worden we verwacht bij de polikliniek Geriatrie. We zijn er ruim op tijd en dat is maar goed ook, want ik loop van de voordeur naar de afdeling. De vriendelijke dame achter de balie wijst ons de rolstoelen, maar die gedachte wuif ik meteen weg. Lopen is gezond. Maar net voorbij de afdeling Orthopedie stort mijn moeder zo ongeveer in. Gelukkig staat er een bankje. Na tien tellen veert ze weer op. “Waar moeten we naar toe?” En daar gaan we weer, een paar gangen verder.

Eenmaal op de afdeling begint de dag met koffie van een vriendelijke dame. Na een tijdje worden we opgehaald door een verpleegkundige. Met haar hebben we het eerste gesprek van vandaag. Ze vraagt van alles en nog wat. Ook naar de duizeligheid, een van de redenen van onze aanwezigheid. “Duizeligheid, ja, dat heb ik weleens”, antwoordt mijn moeder naar waarheid. “Soms zomaar als ik zit. Maar nee, niet wanneer ik uit een stoel opsta.” “En heeft u moeite met uit bed komen?”, wil de verpleegkundige weten. “Ja, dat wel”, zegt mijn moeder. “Maar dat is omdat ik liever blijf liggen”, lacht ze.

Daarna wil de verpleegkundige alleen met mij spreken. Ze begeleidt mijn moeder naar de wachtruimte. Wanneer mijn moeder opstaat, rolt ze alweer bijna om. Een déjà-vu. “Moet u weleens hoesten?”, vroeg de co-assistent aan mijn opa, die op de behandeltafel lag. Ik keek van een afstandje toe. “Nee, nooit”, antwoordde mijn opa omhoog kijkend. De jongen hielp mijn opa overeind. Zittend moest de oude man diep zuchten, terwijl de stethoscoop over zijn lichaam kroop. “Uche uche uche”, rochelde mijn opa. Ik beet op mijn lip en wendde mijn hoofd af. De scene was al gênant genoeg. Maar nu is het mijn opa niet meer, maar mijn moeder. “Jij gaat nu naar de wachtkamer”, licht ik haar vertrek toe. “Ik kom zo.”

Wanneer ik in de wachtkamer kom, meer een huiskamer, is er nog een stoel voor me vrijgehouden aan tafel. Er zitten meer mensen omheen. We blijken met zijn allen te gaan lunchen. Er komt soep en brood met allerlei beleg in priegelverpakkingen. Goed voor de onderlinge contacten, want wie weet hoe je het kaaspakje moet openen, mag dat voor iedereen doen. Mijn moeder wil niet eten, ze heeft geen trek. Wanneer ik een boterham op mijn bord heb, stel ik haar voor ook een boterham te nemen. “Ik heb niet zo’n trek”, herhaalt ze weer. “Dan neem je een halve, eet ik straks de andere helft wel”, stel ik voor. Dat is een goed idee. De halve boterham is zo verdwenen. En zonder aansporing smeert ze ook de andere helft. Net als vroeger bij mijn peuterzoon maak ik bij mijn moeder ook geen scene. Gewoon rustig blijven en het even later weer proberen.

Zo gaat het ook met de rusttijd na het eten. Iedereen zit nog rond de tafel, dus nee hoor, zij hoeft helemaal niet even te liggen. Dan prijzen de vrijwilligster en ik de fantastische luie stoelen aan die in de huiskamer staan. Ze laat zich verleiden er een te proberen en zo kan ze heerlijk even liggen, benen omhoog, hoofd op een kussen. Haar ogen gaan niet dicht, maar even liggen, met mij naast haar, geeft ook rust. En dat is nodig, want er volgen nog twee drukke bezoeken. Een aan de arts en een aan de fysiotherapeut.

Daarna mogen we nog niet naar huis, want we gaan nog langs het laboratorium. Zo’n situatie die ik graag mijd, want het is er druk. Dat betekent lang wachten, terwijl mijn moeder geen idee heeft waar ze is. Ik leg uit waar we zijn en hoe het werkt. Ik vertel dat ik een nummertje getrokken heb en houd het zo vast dat ze het continu kan zien. Ze kijkt naar het nummerbord en zoekt of wij al aan de beurt zijn. “Waarom zijn we hier eigenlijk?”, wil ze nog eens weten. Een man schuin tegenover mij glimlacht me bemoedigend toe. Gelukkig is het prikken nooit een probleem. Mijn moeder is een geoefende verpleegkundige en kan zelf prikken als de beste. Ze weet precies wat je als patiënt moet doen om er geen last van te hebben. In minder dan geen tijd staan we buiten.

“En nu hebben we een heerlijk kop koffie verdiend, vind ik.” Dat beaamt ze meteen, al is ze de hele dag al vergeten. “Hier ben ik weleens geweest”, concludeert ze even later, als we achter een joekelgrote mok aan een tafeltje zitten. “Dat klopt, maar dat is al lang geleden”, zeg ik. We bespreken het interieur. “Mooi hier, maar ik ben hier nog nooit geweest”, meent mijn moeder. “Nou, je bent hier weleens geweest, maar al lang geleden. In die tijd werd dit allemaal verbouwd, dus dit herken je niet terug”, antwoord ik. “Ze hebben het mooi gemaakt he?” “Nou, en zo ruim.”

De koffie is op. Het is tijd om te gaan. Wanneer ik haar naar haar flat breng, zakt mijn moeder doodop op de bank. Even later komt de leidster van haar groep binnen. Ze spreekt toverwoorden: “ik breng straks uw eten. Ga eerst maar even slapen.” Nu kan ze rusten. Ook al heeft ze zelden trek, het eten wil ze niet missen. We geven elkaar een warme knuffel en ik vertrek. Nog voor ik beneden ben, is ze in slaap.