zondag 13 maart 2011

Twee benen zag Heleen

Twee benen, dat was alles wat ze zag toen ze binnenkwam, vertelt Heleen. Haar hart stond stil, maar toen ze om de hoek kwam, keken mijn moeders ogen haar verbijsterd aan. Hulp kwam snel en na een kort onderzoek van heupen, ledematen, rug en hoofd, werd mijn moeder voorzichtig overeind geholpen. Intussen was ik nietsvermoedend op weg naar Denemarken. Toen ik een paar dagen later bij thuiskomst hoorde over de val, belde ik meteen mijn moeder. Gevallen? Daar wist ze niets van. Maar moe, dat was ze wel. Ik trof haar nog net voordat ze om half negen haar bed in kroop, vertelde ze.

Werk moet maar even wachten. De volgende dag staat grotendeels in het teken van mijn moeder. Overleg met Heleen, overleg met de verzorging en een lang bezoek aan mijn moeder zelf, die vooral geniet, maar zichtbaar minder kan dan een paar maanden geleden. Ik zet koffie en pak koekjes. Zij zit in mijn stoel, zodat ze armleuningen heeft. Ik zit op haar plaats op de bank. Gek genoeg verlopen de gesprekken daardoor ook anders.

“Wil je nog een koekje?”, vraagt mijn moeder bij het tweede kopje koffie. “Nee, dank je. Of is het een hint? Wil je zelf nog?” “Willen wel, maar ik doe het niet”, antwoordt ze. “Ik word hier zo goed verzorgd, ik doe geen klap. Straks groei ik nog dicht.” Verbaasd kijk ik haar aan. Ze heeft namelijk volkomen gelijk. Al sinds haar aankomst in het huis hebben we haar garderobe een paar keer moeten aanpassen. Ieder seizoen heeft ze nieuwe broeken nodig. Bij ons bezoek aan het ziekenhuis werd ze gewogen. “66 kilo”, noteerde de arts. “Iet, hoor je dat?? Zes-en-zestig kilo”, riep ze verschrikt vanaf de weegschaal. Die schrik werkt zeker nog door.

De schrik van het vallen is ze echter helemaal kwijt. Reconstruerend kwamen we tot de conclusie dat ze er nog maar net gelegen moet hebben, zich amper beseffend wat er gebeurd was. Het voordeel is dat het daardoor niet beklijft. Grote schrik en angstige situaties blijven ook in een dementerend brein lange tijd aanwezig. Het nadeel is dat ze daardoor moeilijk te bewegen is om nu eindelijk de rollator of de wandelstok mee te nemen als ze op pad gaat.

Intussen praten we rustig door. We hebben alle tijd deze middag. “Het is wel vreemd”, zegt mijn moeder. “Wat is vreemd?” “Alles, eigenlijk. Maar dat is ook niet zo gek”, vindt ze zelf. Aanvullen hoeft niet. Ze woont er immers nog maar net, ze moet nog wennen. De drie jaar dat ze nu in deze flat woont, voelen voor haar als drie weken. En wie voelt zich na drie weken nu helemaal thuis en vertrouwd in een totaal nieuwe omgeving? Zij in elk geval niet.
“Vind jij dat wij een goed contact hebben?”, vraagt ze ineens heel rechtstreeks. “Ja, absoluut”, flap ik eruit. “Dat is fijn. Dat vind ik namelijk ook, maar dat wil nog niet zeggen dat jij het ook zo ervaart”, antwoordt ze. Natuurlijk is het veranderd, dat snapt mijn moeder ook. Waar ik vroeger op haar leunde met vragen en zorgen, doet zij dat nu bij mij, al wil ze zeker geen last zijn. “Is het voor jou een moeten om naar mij toe te gaan?”, wil ze weten. Wat een indringende vragen deze middag. Eerlijk antwoord ik dat het soms moeilijk is, omdat ik er tijd en ruimte voor moet maken. Maar nee, als moeten wil ik het niet ervaren. En ik leg haar uit hoe ik ‘moeten’ heb omgedraaid tot ‘willen’. “Ik moest een keer naar je toe om boodschappen voor je te doen. En dat was maar één ding op mijn lijst van ‘moeten’ die dag. Een drukke dag dus. Maar toen besefte ik, naar aanleiding van een stuk dat ik gelezen had, dat ik dat moest omdat ik wil dat het goed met jou gaat. Ik wil dat jij goed verzorgd bent, en dus moeten er boodschappen komen”, vertel ik. “Dat scheelt”, weet mijn moeder. “Als je het doet omdat je het wilt, wordt de last veel lichter.” “Precies. Dus nee, ik moet niet komen, ik wil naar je toe komen, omdat ik weet dat het fijn voor je is. En ik wil graag dat het goed met je gaat.”

Ineens slaat het om. Ze kijkt op haar horloge en de onrust begint. Ik weet het inmiddels. Elke middag om half vier, zelfs zonder horloge zou ze de tijd voelen, gaat de knop om. Dan maakt ze zich op om naar de groep te gaan. Eerder heette die groep nog ‘cursus’, tegenwoordig noemt ze het ‘eten’. We stappen op, pakken jassen, tassen en sleutels. “En de rollator, mam. Omdat je de laatste tijd wankel op je benen staat, hebben we afgesproken dat je de rollator meeneemt als je de deur uitgaat.” Zonder morren pakt ze het karretje en rolt het de deur uit. Ik parkeer mijn tas in het mandje en samen lopen we de lange gang uit naar de lift.

2 opmerkingen: