woensdag 13 juli 2011

Waar zijn we geweest?

Mijn moeder staat voor het raam en zwaait. Ik kijk met de afwaskwast al in mijn hand even met haar mee naar mijn oom en tante die in de diepte naar hun auto lopen. “Ga jij maar even zitten, we hebben het druk gehad. Dan doe ik intussen even de afwas.” Moe zakt ze op de bank neer. “Ik ben ook wel duizelig.” “Dat komt van de vermoeidheid, denk ik.”

Snel was ik de mokken en de lepeltjes, neem en passant nog een paar glazen mee die volgens mij niet zo vaak in een sopje belanden. Ik droog het en zet het in de kast. Even later zit ik tegenover mijn moeder. “Waar zijn we nu vanmiddag geweest?”, vraagt ze mij. “We zijn niet weggeweest, we hebben bezoek gehad. Tante Nel en oom Klaas.” “Meen je dat? Daar weet ik niets meer van.” “We hebben ze net uitgezwaaid.” “Ging het goed, het bezoek?” “Ja, het was erg gezellig.” “Wat is dat toch jammer, daar weet ik nu niets meer van.” “Dat vind ik ook erg jammer voor je. Maar hoe voel je je?” “Goed, wel vrolijk.” “Voelt het alsof je een fijne middag hebt gehad?” “Ja, zo voel ik me wel.” “Dan is de herinnering wel weg, maar het heeft toch effect op je. Het is blijkbaar wel goed, want je voelt je fijn.”

“Hoe laat is het eigenlijk? Ik moet gaan eten”, zegt mijn moeder. De aanvangstijden van de activiteitengroep hebben zich sinds haar komst in Het Huis in haar brein genesteld. Dat er begonnen wordt met koffie, een praatje en een activiteit voordat het eten op tafel komt, is er niet naast geplakt. Door het bezoek was ze afgeleid van de klok, maar nu dringt die zich weer op. “Ik loop even mee, want het kan zijn dat de anderen er nog niet zijn.” De leidster had me eerder al verteld dat de groep vanmiddag een ijsje zou gaan eten. Vrolijk lopen we samen naar de groepskamer.

zaterdag 9 juli 2011

Kennen jullie elkaar?

"Kennen jullie elkaar eigenlijk?", vraagt mijn moeder aan de man en vrouw tegenover haar. De vrouw kijkt even verschrikt. De man antwoordt olijk: "we zijn nu 57 jaar getrouwd, dus ja, ik denk dat we elkaar wel kennen." Even fronst mijn moeder haar wenkbrauwen. Moet ze deze mensen zelf ook kennen dan? "Ik ben Nel, de zus van Jan", zegt de vrouw. "Ben jij Nel? Ik herken je helemaal niet", zegt mijn moeder tegen haar vroegere schoonzus. Pas als Nel even later moet lachen om de luchtige grapjes van haar man, reageert mijn moeder enthousiast: "ja, nu zie ik het, je lach, die herken ik!"

Intussen zie ik op de wang van Nel iets glinsteren. Ik hoop dat het de lichtval is. "Ik begrijp het wel", probeer ik wat te verzachten. "Bij je kleinzoon heb je hetzelfde. Je hebt een oud plaatje in je hoofd en inmiddels zijn we allemaal ouder geworden. Dat past niet meer bij dat plaatje." Het is een schrale troost. Maar mijn tante begrijpt het helemaal. Wanneer ze oude herinneringen op gaat halen, nog van voor mijn geboorte, kan mijn moeder volop meepraten. De oude pastorie met het ijs op de ramen, de moestuin die onderhouden werd door de dorpsbewoners, maar meteen ook grotendeels leeggegeten, de ijzige verhouding tussen mijn grootouders en hun oudste zoon, mijn vader. Niet alleen voor mijn moeder is dit bijzonder, ook ik luister met interesse. Zo heb ik mijn tante nog nooit horen praten. Mijn vader wilde het niet hebben over het verleden en daarmee verdween alles van voor mijn tijd in de doofpot.

Na mijn vaders overlijden had die pot best geopend kunnen worden, maar mijn moeder kon er zelf al niet meer bij. Met de hulp van mijn tante en oom, die ineens zo vrij vertellen over een tijd waarin een eigen wil ondergeschikt was aan wat de mensen konden denken, krijg ik ineens een inkijkje in het leven van toen, en een blik op mijn mooie, moedige, eigenwijze ouders, die tegen de wens van hun (schoon)ouders in hun eigen koers voeren. Het kwam de sfeer niet ten goede, vertelde mijn tante. Mijn moeder lacht geheimzinnig. "Weet je wat je altijd zei over mijn ouderlijk huis?", zegt tante Nel. "Als wij hier binnenkomen hangen de ijspegels aan het plafond." Dat weet mijn moeder nog wel, al te goed.