maandag 25 april 2011

Naar het terras

Nu het mooier weer is, probeer ik het erin te houden: een wandeling in plaats van koffie op de bank. En ook deze keer in het gelukt. Op internet heb ik de kortste wandelroute naar het terras uitgezocht. Het is hetzelfde cafeetje als waar we vroeger vaak zaten na het winkelen. Voor mij is het een kippeneindje, maar mijn moeder is dringend aan een stoel toe als we aankomen. Onderweg zijn we nog even gestopt om de rug te rechten. Volgens de specialist vergeet mijn moeder hoe ze moet lopen, waardoor haar lichaam niet meer de goede houding aanneemt. Dat kan het zijn, maar het kan ook vermoeidheid zijn, houd ik mezelf nog maar even voor. In ieder geval zet ik haar even stil als ik vind dat ze te ver voorover helt. Want dan wordt het lopen alleen maar zwaarder.

“Dat klopt”, beaamt mijn moeder. “Ik heb er zere handen van.” Ze hangt op de rollator. “Je moet hem ook niet voortduwen, mam. Hij is bedoeld voor houvast, niet als zware duwkar.” Uit eigen ervaring weet ik echter dat het helemaal niet gemakkelijk is om met een rollator te lopen. Weliswaar helpt het bij je evenwicht en geeft het enige steun en veiligheid, maar het kost veel kracht, vooral op de hobbelige, net niet rechte stoepen en straatjes die ons land rijk is. Bovendien staan de handvaten verkeerd, realiseer ik me. Je zet je polsen voortdurend in een vreemde knik om de handvaten vast te kunnen houden. De stang van een boodschappenkarretje duwt vele malen fijner dan de handvaten van een rollator. Geen nood, die handvaten kan ik verzetten.

Inmiddels zijn we bij het terras. Het is er warm, maar er staat gelukkig een klein beetje wind. In de halfschaduw drinken we wat sap en knabbelen we een appelflap weg. “Kijk, daar zijn ze aan het vissen”, merkt mijn moeder op. Net boven het muurtje langs het terras schiet de punt van een hengel omhoog. Steeds wanneer de vissende kinderen de hengel opnieuw uitgooien, ziet mijn moeder het voor de eerste keer. Ze geniet volop. “Hier heb ik nog nooit gezeten”, vertelt ze. “Maar binnen wel. Daar kwam ik weleens.” “Dat klopt, daar hebben we samen weleens koffie gedronken en ook wel gegeten.” Dat ze vorig jaar zomer uitgebreid ijs heeft gegeten op het terras is helaas alweer verdwenen.

Op mijn gemak kuieren we terug naar haar flat. Onderweg wijken we lachend uit voor een paar kinderen met waterpistolen en kletsnatte kleren. Het is pas lente, maar het voelt als zomer. We zakken nog even op een bankje en lopen daarna de laatste meters naar de deur. Onlangs verzuchtte mijn moeder tegen Heleen: “Jullie moeten maar geen leuke dingen meer met me doen, want ik vergeet het toch allemaal weer.” Zij misschien wel, maar wij niet. Iedere glimlach plakt zich vast in ons geheugen, want genieten kan ze nog steeds, met volle teugen. Eens even kijken op googlemaps, waar we de volgende keer heen kunnen wandelen.

zaterdag 16 april 2011

"En een knuffel voor Rikkie!"

Terwijl mijn moeder het zegt, glijdt de twijfel over haar gezicht. “Is Rikkie er nog wel?” “Nee mam, die is er al jaren niet meer.” Bijna vijfentwintig jaar geleden belde mijn moeder me op om te vertellen dat ze met Rikkie naar de dierenarts ging voor een spuitje. Vijftien was hij, was doof, had staar en inmiddels ook een verzameling kankergezwellen. Ontroostbaar was ik aan de andere kant van de lijn. Rikkie, de hond die ik als kind zo graag wilde hebben en die er tot mijn grote geluk ook kwam. Hij paste precies bij ons gezin: zwart met een witte bef. De perfecte hond voor een domineesgezin. Bovendien had hij de juiste hoogte: wanneer hij – altijd vrolijk – langs de lage tafel schurkte, sloeg zijn wapperende staart de asbak schoon en de tafel leeg. Eten? Dat scheen erbij te horen, maar Rikkie leefde van de liefde, zeiden wij altijd. Aaien en geknuffeld worden gingen boven bakken voer. Inmiddels leeft hij vooral nog in fotoboeken. Maar vandaag wandelde hij zomaar ineens weer ons hoofd binnen.

Bewegen is goed voor ieder mens en zeker ook voor mensen met dementie. Ik besluit op mijn wandelrondje mijn moeder mee te nemen. En dus stap ik in de auto en tuf op de bonnefooi naar haar toe. Gelukkig, ze is thuis. “Ik wilde net naar buiten gaan”, zegt ze als ik voor haar sta. “Dat komt mooi uit, want dat wil ik ook.” We lopen de parkeerplaats over en stappen het park in. De kwieke houding van zojuist is alweer verdwenen, dus wijs ik op de bankjes een eindje verder. We laten ons lekker in de zon achterover zakken en genieten van het groen, de sloot in de verte, de wandelende mensen en hee, een groepje honden. Een zwarte hond wordt losgelaten en rent onze kant op. “Net Rikkie”, zeg ik. “Inderdaad.” “Dat is net onze hond van vroeger”, zeg ik tegen de vrouw die hem schielijk terugfluit. “Het is niet erg, hij is leuk.”

We peuzelen een doosje rozijnen leeg en staan weer eens op. De energie is weer terug en daar gaan we weer. Nu nemen we een lastige route: een paadje naar beneden. Ik maan mijn moeder in de rem te knijpen en houd intussen haar arm vast. Alsof ik haar daaraan kan ophijsen als ze dreigt te vallen. Daar moeten we allebei hartelijk om lachen. Aan het eind van het pad helt de weg juist weer omhoog. Mijn moeder neemt een sprint en wil flink afzetten. Weer pak ik haar arm, nu om haar tegen te houden, want de naderende vrachtwagenchauffeur verwacht vast geen racerollator op zijn pad. Wanneer hij voorbij is, stappen we de weg over. De kracht is alweer op, de bankjes ook, dus besluiten we op huis aan te gaan.

We drinken wat en praten nog na. “Ik heb nog even geslapen”, vertelt mijn moeder. “En toen werd ik helemaal blij wakker: Ita komt zo!” Ik help haar niet uit de droom, beticht haar niet eens van voorspellende gaven. Het hoeft niet. Op dit moment geniet ze van de gedachte dat ze voorpret heeft gehad. “Zo jammer dat je dat soort dingen vaak vergeet”, zegt ze. “Daardoor mis je een boel plezier. Maar ik vind het erg gezellig dat je er bent.” Wanneer we afscheid nemen in de gang, zegt ze: “de groeten thuis!” Dat is de veilige weg, zodat ze niet hoeft te benoemen wie er bij mijn ‘thuis’ horen. “En een knuffel voor Rikkie!” We zwaaien tot we elkaar niet meer kunnen zien.