zaterdag 24 oktober 2009

In gesprek

Inmiddels is het ingesleten, de manier waarop ik met mijn moeder praat. Dat merk ik wanneer mensen om mij heen me fijntjes laten weten dat ik ze van meer details voorzie dan nodig is. Ik heb het stap voor stap moeten leren. Praten met iemand met dementie betekent een eenduidig gesprek voeren. Babbelen we aan de telefoon, dan gaat geheid het toestel direct na het gesprek weer over: “wat hebben we nu afgesproken?” “Niets mam, we belden zomaar even.” “O, dan is het goed. Ik dacht even dat we iets afgesproken hadden, maar ik had het niet opgeschreven.” Dus bel ik voor een duidelijke vraag of boodschap, dan begint het gesprek niet met een vrolijk praatje over de dingen van de dag, maar is er sec mijn vraag en haar antwoord. Bijkletsen kan op een ander moment ook nog wel.

Moeilijker wordt het als je over iets speciaals wilt vertellen. De context is meteen weer weg. Dus heb ik het over mijn vakantie in Italië, dan komt dat land in bijna elke zin weer voorbij. En ik vertel er wat keren over! Want de kaart die we stuurden staat nog steeds op tafel, dus klinkt regelmatig de vraag: “hee, ben je weer terug? Hoe heb je het gehad?” Waarop ik maar even informeer waar ik volgens haar geweest ben, waarna ik enthousiast vertel over de belevenissen.

Ooit was het lastig. Nog ingesteld op iemand die alles onthoudt wat je vertelt, is het moeilijk om je voor te stellen dat je boodschap niet aankomt. Maar door me steeds weer voor te stellen dat mijn informatie niet beklijft, is het gemakkelijker geworden om de noodzakelijke kennis in mijn verhaal weer mee te geven. En zo kunnen we nog hele gesprekken voeren. Onlangs vertelde ik over ene Wilders, die hele volksstammen weet op te zwepen met zijn vreemde ideeën. Waarop we een fijn gesprek konden voeren over politiek en opruiende gedachten. Want dementie betekent niet dat je mening aangetast is, alleen kun je niet meer meekomen in het hier en nu. Maar een politiek bewogen mens als mijn moeder vindt natuurlijk nog wel wat van de wereld.

maandag 5 oktober 2009

Het laatste huis

Opa zit tegenover me in het restaurant. Voorzichtig nippen we aan onze kopjes. Hij koffie, ik thee.

- “En mijn huis”, begint hij. “Ik moet dringend weer eens naar huis.”
- “Welk huis?”, vraag ik een beetje in de war door zijn opmerking.
- “In Schiedam natuurlijk!”

Zo natuurlijk komt mij dat helemaal niet voor. Ik ken opa in een bungalow in Loenen en eerder in een bungalow in Rotterdam. Uit de verhalen weet ik van eerdere huizen waar hij gewoond heeft, maar Schiedam zit daar niet tussen.
- “Oh, dat huis”, reageer ik toch maar. “Ach ja, daar wordt voor gezorgd hoor. Wil je hier weg dan? Is het hier niet fijn?”
- “Kind, ik vind het hier best. Ze zorgen hier prima voor me.”
- “En het eten, is dat een beetje goed?”
- ”Uitstekend.”
- “Nou, dan blijf je toch lekker hier?”
- “Kan dat dan zomaar? En mijn huis dan? In Schiedam.”
- “Daar wordt voor gezorgd, opa.”
- “Door mijn dochters?”
- “Ja, die zorgen daarvoor.”

Als de koffie en de thee eindelijk op zijn, breng ik hem weer terug naar zijn kamer. We moeten veel deuren door, die allemaal open kunnen. Alleen de op een na laatste niet. Daarvoor heb ik een speciale sleutel. Zo onopvallend mogelijk open ik de deur als ik weer wegga. Weer is het niet gelukt om hem bij zijn kamer achter te laten. Dus laat ik hem achter de gesloten glazen deur naar me zwaaien tot ik de lange gang uit ben.

Deze herinnering komt ineens na jaren weer bovendrijven. De herhaling is daar debet aan. Ik zit tegenover mijn moeder op de bank.
- “En, het huis?”, vraagt ze. “Hoe is het ermee?”
- “Het is verkocht”, vertel ik voor de 36ste keer.
- “Wat? Dat meen je niet! Wat een goed nieuws!”

Morgen teken ik het contract en draag ik de sleutels over aan de nieuwe bewoners. De sleutels van mijn moeders laatste huis. Maar het laatste woord hebben we er nog lang niet over gesproken.