donderdag 5 mei 2011

Jullie lijken niet op elkaar

“Jullie lijken niet op elkaar", constateert de man tegenover me. Hij kijkt van mijn moeder naar mij. “Jullie haar is heel verschillend.” Gelukkig maar, denk ik. Mijn moeders haar is inmiddels spierwit, daar voel ik me nog te jong voor. “En jij hebt meer gewicht”, voegt hij er nog aan toe, met zijn armen voor zijn buik zwaaiend. “Je doet nog net dit niet”, reageert mijn moeder pijlsnel, en ze beeldt een stevige boezem uit. “Nee, dat deed ik niet”, roept de man meteen. “Dat deed ik echt niet.” De anderen aan tafel roepen er lachend doorheen. Hilariteit alom. “Ik ben slager geweest”, zegt de man nog even. “Dus ik houd wel van wat vlees.” Inmiddels ben ik bijna geschokt.

“U bent nieuw hier, volgens mij”, zeg ik tegen hem. “Niet in het huis hoor, ik zag u vier jaar geleden al, toen ik hier voor het eerst kwam kijken.” “Weet je hoe het komt dat ze dat nog weet?”, verklaart hij tegen de anderen. “Dat overkomt alleen knappe mannen.” Daarna komt hij zelf niet meer bij om zijn eigen grap.

“Je bent nogal blij met jezelf”, zegt de vrouw naast hem. “Ja, ik mag mezelf wel”, reageert de man. Hartstikke goed, vind ik. “Je sleept jezelf overal mee naar toe, dan is het wel zo prettig als je jezelf leuk vindt.” Daar is iedereen het eigenlijk wel mee eens. “En als ik mijn vrouw weer bezoek, beginnen haar ogen te glimmen”, zegt de man nog. Is het al zo ver, bedenk ik me. De man woont in het verzorgingshuis. Al jaren. Eerder samen met zijn vrouw, maar tegenwoordig woont hij er alleen. Zijn vrouw is naar het verpleeghuis overgegaan. Zo pijnlijk, vind ik dat steeds weer. Echtparen die bijna hun hele leven al samen geweest zijn en dan in de tijd dat ze zelf hulpbehoevend worden, worden ze uit elkaar gerukt. En dan is de achterblijver ook niet meer zo fit dat hij of zij makkelijk naar het verpleeghuis kan om op bezoek te gaan. Op bezoek, nota bene, bij degene met wie je al zestig jaar getrouwd bent.

Maar aan meneer S. is niets te zien. Hij blijft even vrolijk. De koffie wordt rondgedeeld en terwijl we daarvan genieten, leest een van de leidsters voor uit een boek met streekverhalen in dialect. Ze verontschuldigt zich voor haar uitspraak, want dialect spreekt ze voor het eerst in haar leven. Volkomen onnodig, die verontschuldiging, het verhaal is goed te volgen en hilarisch voor wie het allemaal kan onthouden. Dat zijn er maar weinig in het gezelschap, maar voorgelezen worden blijkt toch fijn te zijn.

Ik moet helaas gaan, ik heb een ander leven, met een ander ritme. Maar binnenkort kom ik terug. Dan loop ik een hele ochtend mee met de groep. Extra handen voor de leiding en een mooie inkijk voor mij in de dagbesteding van mensen met dementie. Ik moet alleen nog een beetje shockproof worden, geloof ik.