woensdag 30 juni 2010

Eigenlijk doe ik het niet meer

Eigenlijk doe ik het niet meer, van tevoren vertellen dat ik op bezoek kom. Nog niet zo lang geleden leidde dat namelijk tot een stroom telefoontjes: Wanneer kom je ook alweer? Wat hebben nu precies afgesproken? Ik zit hier te wachten, wanneer kom je nu? O, morgen pas? Voor mij waren de telefoontjes soms hooguit lastig (net op de wc, gaat ie weer, toch maar snel opnemen want je kan vanaf de wc niet zien wie er belt), maar voor mijn moeder betekende het vooral uiting geven aan een enorme onrust die in haar woedde.

En dus bel ik hooguit als ik al op het punt sta van huis te vertrekken. Maar vaak, dankzij de mobieltjes, ook pas als ik al op de parkeerplaats sta. “Ben je thuis? Heb je toevallig zin in koffiebezoek?” “O, gezellig!”. “Ik ben er over een minuut.” “Zo snel al? Waar ben je dan? O ja, ik zie je!”, zwaait ze dan vanachter haar raam.

Dit keer kondig ik mijn komst toch maar even aan, wanneer ze voor de vierde keer belt over een brief die ze gekregen heeft. “Ik kom morgen langs, dan kom ik ‘m halen.” Vervolgens ontstaat wat gesteggel over het tijdstip, maar gelukkig kan ik melden dat ik haar altijd wel ergens op kan duikelen als ik haar niet direct zie.

Bij binnenkomst vraag ik of mijn moeder toevallig aan het wandelen is. Nee, niet gezien. Ook zit ze niet bij de kapper, daar dutten een paar andere dames met krullers in het haar. Dus neem ik, ondanks de warmte, toch maar de trap naar boven. Het is rustig in de gang. Ik bel aan en denk een geluid te horen. Maar wanneer ik beter luister, merk ik dat de muren en het plafond sowieso veel geluid maken. Ergens gebruikt iemand een kraan, want er stroomt water. Er zijn ook geluiden die ik niet thuis kan brengen, maar die ook geen richting lijken te hebben. Ik bel nog eens en leg mijn oor tegen de deur. Ondanks de stilte ben ik er van overtuigd dat ze binnen moet zijn. Leve de mobiele telefoon: ik bel haar op. Direct neemt ze op. “O, sta je voor de deur? Ik kom je wel even halen.” Ze schrikt zich een hoedje als ze mij ineens voor haar deur treft. “Ik dacht dat je beneden stond. Ik vond het ook al vreemd!” Maar natuurlijk mag ik binnenkomen en met een heerlijk glas water zak ik op de stoel.

Toch verwondert het me dat ze me niet gehoord heeft. Het is geen bescheiden pling-ploing-bel, maar een ferme tring. “Heb je er wel meer last van dat je dingen niet hoort?”, vraag ik. Domme vraag natuurlijk, wat je niet hoort, hoor je niet, dus dat weet je niet. “Nee hoor”, zegt ze dan ook. En tijdens ons bijna roepende gesprek daarna bedenk ik me dat ik maar weer eens aan de bel moet trekken. Die van de verzorging dit keer, zodat de huisarts weer eens in haar oren kijkt.

dinsdag 22 juni 2010

Dilemma in Berlijn

Aan verplichtingen deden we niet bij ons in de familie. Feestdagen en verjaardagen waren ieder jaar weer anders, net zoals het uitkwam. Geen gedwongen reizen langs vader en moeder met kerst, geen verplichte taart op verjaardagen. Integendeel. Mijn vader plande de wintersport altijd zorgvuldig met zijn verjaardag er middenin en ook mijn zus en ik verjaarden in vakantietijd. Mijn moeder had op haar verjaardag al helemaal geen zin in een huis vol uitgefeest bezoek, zo kort na de decembermaand.

Maar één ding sloop er al jong in. Het voelde niet als dwang, al dook het iedere reis, kort of lang, op: het sturen van kaarten. Graag wilde ik iedereen die me lief was laten meegenieten van wat ik meemaakte, zelfs al was ik maar een mini-weekend weg. En dus ging er een kaart naar mijn ouders, naar mijn zus, naar m’n oma en natuurlijk naar opa. En bij langere reizen ook naar de rest van de familie.
Na het overlijden van opa was het wel kaal dat ik hem niets meer kon sturen. Daarna viel stukje bij beetje de rest van de familie weg. Nu is er alleen nog mijn moeder en inmiddels zoon om een kaart te sturen.

Daar sta ik dan, bij de kaarten in Berlijn.’Zal ik?’, vraag ik mezelf af. Eigenlijk wil ik haar er wel een sturen, maar het gevolg zal zijn dat mijn moeder me maandenlang niet meer belt, weet ik inmiddels uit ervaring. Al de tijd dat de kaart op tafel staat, wat gerust een half jaar kan zijn, zal ze denken dat ik in Berlijn vertoef. Zo wordt ieder uitstapje van mij in haar hoofd een emigratie.
En toch, bij ieder kaartenrek overvalt me weer even de aarzeling. Ik onderdruk de drang en koop een paar mooie kralen voor haar, waar ik thuis een hanger van zal maken. En ik neem me voor gauw op bezoek te gaan.

Dan bewijst ze, tot mijn grote opluchting, meteen mijn gelijk. Ik ga op een ochtend langs. Een paar uur later gaat de telefoon. “Ik zie dat er zulke overstromingen zijn in Zuid-Frankrijk. A. heeft toch precies in dat gebied een huis? Zou het allemaal wel goed gaan?” Ik ben perplex. Ze weet dat ik thuis ben, is op de hoogte van de actualiteit en weet ook nog waar het huis van A staat, waar ze bijna dertig jaar geleden eens geweest is. Alleen weet ze even niet dat A. er nooit meer komt. Gelukkig weet ik dat wel en kan ik haar weer even geruststellen.

Ik neem me meteen voor om alleen nog maar kaarten te sturen als ik echt lang op reis ben. Of beter nog: dan koop ik ze alleen maar en stuur ik ze als ik eenmaal thuis ben, zodat ze meteen weet dat ik er weer ben. Daarnaast zoek ik natuurlijk op elke reis naar een klein, warm kadootje. Om haar te laten meegenieten van de mooie dingen die ik zie.