zondag 26 december 2010

Kerst 2010

Natuurlijk hebben we ons dit jaar ook weer aangemeld voor het kerstdiner en zo zitten we met ons drieën aan een ronde tafel in het restaurant van het huis, mijn moeder, zoon en ik. Het loopt aardig vol, maar toch zijn niet alle stoelen bezet. Mij deert het niet, maar voor al die mensen die zich zo inzetten op eerste kerstdag zou ik het fijn vinden als de opkomst groter was. Al vind ik het aantal bezoekende familieleden hoog dit jaar. Officieel mag je als bewoner twee gasten hebben, maar vrijwel overal zijn het er meer. Zo heeft een vrouw haar kinderen, kleinkinderen én achterkleinkinderen op bezoek. Drie hartveroverende meisjes, die van vader en moeder na een tijdje door de zaal mogen lopen. Als ze ook daarvan genoeg hebben, gaan ze met oma kerstliedjes zingen.

Mijn moeders buurvrouw heeft drie van haar kleinkinderen te eten. Ze babbelen met zijn vieren vrolijk de middag door. Het maakt dat ik me meer dan voorheen realiseer dat dat bij ons nooit meer zo zal zijn. Elke paar minuten geniet mijn moeder opnieuw van de versiering, wijst ze ons op de dingen die haar opvallen, de rekjes aan het plafond, de kersttakken die overal hangen en de zilverkleurige kandelaar met drie kaarsen, midden op tafel. Leuk dat die er staat. Mijn moeder brandde altijd veel kaarsen voor ze in dit huis kwam wonen. Tot grote zorg van haar overburen, die elke avond controleerden of ze ze wel uitgeblazen had. Maar kaarsen zijn verboden in dit huis. De waxinelichtjes zijn vervangen door batterijgestuurde exemplaren, maar ze vergeet hoe die ook alweer werken en steekt ze rustig aan als ze maar even aan vuur kan komen. Alleen branden ze niet. Daarom gun ik haar die kaarsen op tafel zo. Eindelijk weer eens gezellige vlammetjes.

Vlammetjes ziet ze ook in de gordijnen. Het is het zonlicht dat er af en toe zacht doorheen flakkert. De gordijnen zijn dicht getrokken om een avond-sfeer te creëren. In de hoek met dementerende bewoners hebben ze ze juist weer opengetrokken, want het dagritme is vaak al zo moeilijk te volgen voor hen. Mijn moeder maakt het niet uit. Ze geniet. We lopen samen met haar langs het buffet. Voor het eerst, bedenk ik me. Voorgaande jaren wilde ze liever dat ik het voor haar haalde. Dit keer stelde ik haar gewoon voor om zelf mee te gaan en dat deed ze als vanzelf. Maar wachten in een rij valt niet meer mee. Tot ze het systeem doorkrijgt. Als ze bij de borden staat, geeft ze zoon en mij een bord en pakt er zelf een. Bij de verschillende schotels kiest ze wat lekkere hapjes uit en samen met haar loop ik weer terug naar de tafel.

Ze geniet, van het eten, het gezelschap en de feestelijke aankleding. En van het feit dat het zo druk is. Maar dat is het altijd als er iets georganiseerd wordt, vertelt ze. Want soms weet ze best waar ze zit, daar beneden, waar gegeten wordt. "We zaten hier pas ook", vertelt ze. "Toen werd er gezongen, allemaal liedjes die we kenden, dan konden we meezingen. Het was erg gezellig." Ik moet lachen. Nee, ze is niet grappig al is ze wel vrolijk. Ma ar ik weet dat ze die avond heeft gehad, want ik moest haar daarvoor opgeven. Zelden hoor ik terug wat er gedaan is, want dat blijft in haar hoofd niet hangen. En met dit soort dagen blijft nog minder hangen. Ze verwart mij met mijn zoon en denkt even later dat zoon mijn man is. Okee, hij is groot, maar overduidelijk heel wat jaren jonger dan ik. Maar ze wist al vanaf dat ze ons zag dat wij bij haar horen, dus dat stemt mij voor vandaag al tevreden. Hoewel, heel even zou ik mijn oude moeder terugwillen, met wie we meer kunnen delen dan lekker eten en bewondering voor de kerstversiering.

maandag 6 december 2010

En de groeten aan je zoon!

Na onze gezellige pakjesmiddag nemen we afscheid bij de eetgroep. Tweemaal daags komen de dementerende mensen bij elkaar in een groep. Tegenwoordig zijn er zelfs drie groepen, een kleine groep met een ruime ovalen tafel waar mensen zitten die veel behoefte aan stilte hebben. De meesten zijn er veel verder dementerend dan mijn moeder. Die zit dan ook in een grotere groep waar activiteiten worden gedaan. Kleuren – net als bij de kinderopvang van zoon destijds vraag ik me af waarom er niet gewoon getekend wordt –, lezen, het nieuws bespreken, tv kijken, soms ook handwerken. De derde groep is een heel levendige. Er zitten vrijwel uitsluitend vrouwen, net als in het hele huis, die nog gezellig uitgebreid met elkaar kletsen, borduren, breien en haken. Toen mijn moeder in het huis kwam wonen was die groep er helaas nog niet. Ze zou er toen prima gepast hebben.

Belangrijke activiteiten in alle groepen zijn koffiedrinken en vooral eten. Het is gezellig om samen te eten, dat vindt mijn moeder in ieder geval. Het voordeel is dat ze dan in ieder geval iets eet. In de tijd dat ze alleen woonde, viel ze de eerste tijd alarmerend snel af. Deels door de voortdurende beweging die ze had omdat ze in huis liep te rommelen, maar voornamelijk omdat ze geen goede maaltijden meer at. Dus bleef ik regelmatig eten. Dan nam ik een klein beetje en zij de rest. Voor mij was het minder gezond: eenmaal thuis begon ik opnieuw aan de maaltijd. Nu met zoon, die ik niet alleen wilde laten eten.

Maar nu eet mijn moeder in een groep, met begeleiding. Ze eet zelf, maar de begeleiding signaleert wel of ze goed eet of dat het een tijdje minder gaat. Goed om te weten, want de koekjes verdwijnen soms met een noodgang uit de kast.

Na de pakjesmiddag nemen we bij de groep afscheid. Zoon zoent haar gedag en ik volg. “Het was gezellig”, zegt mijn moeder. “Dat vind ik ook!” “Doe je de groeten aan je zoon van me?”, vraagt ze nog. “Ja, hoor, dat zal ik doen.” Ze wil al weglopen, maar bedenkt zich. Dan kijkt ze op naar zoon die naast me staat en trekt een frons. “Nee, wacht, dát is je zoon!” “Ja, maar ik wil hem best de groeten doen, hoor.” “Ik zie nog steeds dat kleine ventje voor me”, verontschuldigt ze zich. We moeten alledrie lachen. Inmiddels is zoon twee keer zo groot als het ventje in haar gedachten. Maar nog net zo slim. “Doe jij de groeten aan mijn moeder?”, vraagt hij zijn oma. Die lacht schalks terug. “Ja hoor, zal ik doen.”

zondag 5 december 2010

Het lijkt wel pakjesavond!

“Het lijkt wel pakjesavond”, lacht mijn moeder als ze om zich heenkijkt. “Het is ook vijf december”, antwoordt zoon. Inmiddels is de tafel bezaaid met hapjes, drankjes, papier, gedichten en uitgepakte cadeaus. Sint heeft dit jaar vooral praktisch ingekocht. Zakdoeken, een nieuw horlogebandje, een nieuwe portemonnee. De man weet precies waar behoefte aan is. Voor zoon zijn het vooral grappige cadeaus en ik krijg heel toevallig precies een paar dingen die ik erg leuk vind. Okee, iets minder toevallig, daar heb ik wel heel erg de hand in gehad, want zoon kwam niet erg in beweging en mijn moeder had er geen idee van dat Sinterklaas naderde.

Het leuke van Sinterklaas is, behalve die paar uur plezier met elkaar, vooral de voor- en de napret. En dat is nu net wat weg is als je dementeert. Er is een nu en er is een heel ver verleden, maar de pret over de Sinterklaasavond is weg zodra de visite de deur uit is. En dus krijgt mijn moeder bij elk pakje een gedicht. Niet dat ze nog weet welk cadeau er bij elk gedicht hoorde, maar waar de cadeaus opgaan in het dagelijks leven, blijven de gedichten iets opvallends. Napret op papier.

Het is winter!

Zo af en toe bellen Heleen en ik met elkaar. Eens even overleggen of wat doorgeven. Uiteindelijk blijkt het altijd veel meer te worden dan waarvoor we eigenlijk belden. Ook dit keer. Ik wil alleen even doorgeven dat de bewoners voortaan hun wc-papier van het huis krijgen. Dat scheelt een boel ruimte in de kast, al is het een zeer praktische kast, constateren we. Met bovenin een gedeelte waar je de zomerkleren weg kunt bergen zonder dat mijn moeder daar bij kan. En dat is nodig, want haar pyjama had ze toch weer uit een onzichbaar hoekje gepeuterd en zo loopt ze ineens in gekortwiekt nachtgoed, hartje winter, een korte broek en een hempje.

Winter, zomer, herfst, lente, het zich op de seizoenen is ze kwijt, ook al kijkt ze hele dagen naar buiten naar de bomen en de vogels. Als je doorpraat snapt ze wel dat het winter moet zijn omdat de bomen voor haar raam kaal zijn. Maar die gedachte schiet niet door haar heen als ze de deur uit stapt. En dus traint Heleen haar nu: altijd een vest aan als je ergens heen gaat. Niet bepaald onnodig, ondanks de soms tropische temperaturen in het huis, want datzelfde huis kent ook openslaande deuren en ramen en soms glijdt er een kille luchtvlaag over je schouders. Voor ons hooguit irritant, maar voor kwakkelende ouderen kan het dodelijk zijn. En op zijn minst de reden van wéér een schrapende verkoudheid.

Maar ja, Heleen staat niet altijd bij de deur, dus maak ik een briefje: “Geheugensteuntje: Het is winter. Vest aan.” Vorige winter heb ik uitgebreid foto’s gemaakt van de sneeuw. Ik kies er de mooiste uit en plak die erbij. Als de tekst onopgemerkt voorbijglijdt, trekt in elk geval de foto nog haar oog. En van al die sneeuw gaat ze vanzelf rillen.

zondag 28 november 2010

De eerste keer

Zondagochtend. Redelijk op tijd word ik wakker, dus heb ik alle tijd om naar een koffieconcert te gaan. Een vriend speelt in het orkest, maar vanwege alle drukte van de voorbije dagen heb ik vooral niet toegezegd te komen. Maar nu ik toch al wakker ben, kan ik net zo goed in actie komen.
Ik vind een plekje op de achterste rij, bij de verwarming. Welkom op deze koude dag. Het orkest zit al klaar. De vriend kijkt wat moe rond. De vorige avond is het laat geworden. Maar ineens begint zijn gezicht te stralen. Tussen alle hoofden ziet hij ineens een bekende, dat van mij.

Voordeel van een koffieconcert is dat het vroeg afgelopen is en dat geeft me een lange middag om nog wat te ondernemen. Met mijn buurvrouw rijd ik daarom naar het huis waar mijn moeder woont. Die zit echter niet in haar kamer zoals normaal op dit uur, maar beneden in de grote zaal, waar een verhalenvertelster de mensen in haar ban houdt. We willen niet storen en wachten in de hal, terwijl we nieuwsgierig de zaal in turen. Na een tijdje schuift een moeder met een zoon bij ons aan op het bankje. Ook zij wachten op moeder en oma. Ineens staat mijn moeder op en loopt de zaal uit. Hoestend komt ze de hal in. Ze groet iedereen vriendelijk en gaat op een stoel zitten. Een man reikt een glas water aan en ze kijkt mij aan. “Weet je wie ik ben?”, vraag ik. “Nee”, zegt mijn moeder. “Ik heb geen idee.” “Dan wordt het tijd voor een nieuwe bril”, kaats ik terug, maar ik sta meteen even op om dichterbij te komen. En dan ziet ze het ineens. Ze is helemaal verrast. Het duurt even voordat blijft hangen dat degene die ik meegenomen heb mijn buurvrouw is, maar dat ik ik ben, is nu wel duidelijk. Later realiseer ik me dat we nu dus de eerste keer hebben gehad. De eerste keer waarvan ik al die jaren al weet dat die ooit zal komen: het moment waarop ze me vriendelijk groet, als een vreemde. Overigens gaat ze hartelijk met vreemden om, constateer ik tevreden.

zondag 14 november 2010

Anne komt dichterbij

We bellen weer eens. Over een brief dit keer, van de verzekering. Gelukkig heeft mijn moeder eerder al gebeld en haar verhaal op de voicemail achtergelaten. Daardoor weet ik precies wat ze nu van me wil horen. “Het gaat over de inboedelwaardemeter, he?” “Ja, inderdaad. Heb jij die brief ook gehad?” “Nee, en ik snap ook niet waarom, want normaal sturen ze alles wel naar mij.” “Vreemd. Maar het gaat over eh, iets met onderverzekering.” “Nou, daar hoef je niet bang voor te zijn. De premie is nog steeds vastgesteld op toen je in je vorige huis woonde, dus je bent ruim oververzekerd. We passen het binnenkort wel aan.” Gelukkig kan mijn moeder mijn franse slag tegenwoordig verdragen. Uiteindelijk komt het goed, dat weet ze ook.

“Is het huis verkocht dan?”, vraagt ze. “Ja, ruim een jaar geleden.” “Nou, dat is vast een pak van je hart, dat scheelt een boel werk.” “Zeg dat wel, daar ben ik blij mee.” “En dan heeft Anne je daarmee geholpen?” “Lieve mam, je zus Anne is inmiddels ook een oude dame, die doet dat soort dingen ook niet meer.” Ik zeg maar niet dat ze onlangs vertelde dat ze een tijd in een verpleeghuis had gelegen, samen met haar man die herstelde van een dubbele heupoperatie. Dat soort alarmerende berichten zijn niet nodig. “Ach nee, je hebt ook gelijk. Die loopt natuurlijk ook al tegen de tachtig.” Dit keer is het waar, al is alles boven de zeventig bij mijn moeder “tegen de tachtig”. “De zoon van Jaap heeft geholpen.” “Ja, maar ging dan de helft van het huis naar Anne?”, wil ze nog weten. “Nee, naar de kinderen van Jaap”, leg ik nog maar even uit. “Oh. O ja.”

We nemen afscheid en als ik opleg realiseer ik me dat er weer een stap gezet is. Er begint een generatie te verdwijnen. Wanneer ben ik aan de beurt? Ik ben dichtbij genoeg om nog een tijdje in haar hoofd te wonen, maar ik vrees de dag dat ook dat niet meer het geval is. Voor mij, maar vooral voor haar. Want nu ben ik nog haar houvast, maar hoe moet de wereld er wel niet uitzien als dat ook niet meer zo is? Als niets en niemand meer stevigheid geeft aan het bestaan.

zaterdag 9 oktober 2010

Mam

“Zou jij je moeder zo laten zien in een documentaire?”, vraagt een collega mij. De documentaire, of film, Mam van Adelheid Roosen heb ik de avond ervoor de tv gezien. Mam schilderend met haar jongste zus, mam in bad met haar oudste dochter – waarbij ik meteen denk aan de Bros-reclame van weleer “welnee, er is niets te zien” –, mam met haar schoonzoon chocola etend en mam met dochter Adelheid, liggend op de grond. Beelden van rust, waarin je als kijker alle tijd hebt naar mam te luisteren en te kijken naar haar beleving. Met haar schoonzoon en met Adelheid is mam gekleed in een bh, een luier en een panty. Zo zou ze zich helder van geest nooit hebben laten filmen, daarvan ben ik als kijker overtuigd. Toch voel ik me geen voyeur. Schoonzoon zit met hopelijk nog een broek aan achter zijn schoonmoeder op een bed. Verder is hij bloot. Samen genieten ze van een zakje chocolaatjes, waarbij hij de regie van het delen helemaal bij haar laat. Zij een hapje, hij een hapje, zakje dicht, zakje weer open, nog een chocolaatje. Intens genot en intense rust.

Adelheid ligt naast haar moeder op de grond, ook in bh,luier en panty. Moeder vertelt voor het oor onsamenhangende verhalen, maar ze beleeft ze wel. Ook hier heerst weer rust, alle tijd om te liggen, om te luisteren om samen te zijn.

Ervoor, erna en tussendoor vertellen deskundigen over hun beleving van dementie. Zelfs tussen hun blijkt er één te zijn die niet anders kan dan kijken vanuit zijn kader als denkend mens. Die dat niet los kan laten, die niet de stap terug kan doen om te kijken naar wie de ander geworden is, onder invloed van dementie, maar die blijft spiegelen aan wie diegene ooit geweest is.

En ineens zie ik de bedoeling van Adelheid Roosen. Nee, ik zou mijn moeder nooit in bh en luier willen filmen. Als het niet voor haar is, dan op zijn minst voor de mensen om haar heen, die van haar houden. Maar ik ben blij dat Adelheid het wel aandurfde, want zij raakt precies de kern. Zij laat zien hoe intens en intiem het contact met een demente moeder kan zijn, als je je eigen verwachtingen en patronen loslaat en meegaat in haar wereld, in haar beleving. Als je dat kunt bereiken, bereik je ook de mens die je vader, moeder, partner, broer, zus, vriend of vriendin geworden is. Dan kun je weer samen genieten.

woensdag 22 september 2010

Gezien: “Verdwaald in het Geheugenpaleis”

Voorzichtig neemt Louise een paar slokken van de melk. Met de rand van de beker veegt ze de druppel weg die anders van haar lip op tafel gevallen zou zijn. Beheerst zet ze de beker weer terug. Of nou ja, beker. Eigenlijk is het het kannetje met melk voor in de thee. Daarvoor heeft ze met evenveel geduld en precisie haar boterham, zonder beleg, afgeknabbeld.

Even eerder stond ze nog te dansen op de feestavond. En toch staan haar dozen met spullen klaar om naar een andere afdeling te verhuizen, naar “De Bijster”, de schrik van de bewoners die achterblijven, want wie naar “De Bijster” gaat.....

En toch voelt het bij Louise ineens goed. Als ze daar net zo geduldig en liefdevol met de bewoners omgaan als hier, is dat de beste plaats voor haar. Daar zal ze iemand vinden die haar brood voor haar smeert en thee inschenkt. Zaken die ze zelf niet meer overziet. De andere bewoners blijven bedrukt achter, net als ik in mijn stoel.

In de anderhalf uur durende documentaire “Verdwaald in het Geheugenpaleis” sluit je ze in je hart, Louise en haar medebewoonsters Alice en Anita. Net als de andere bewoners van hun afdeling lijden ze aan dementie. “En dat is verdomd lastig”, weet Anita. Filmer Klara van Es mocht een tijdje meekijken in hun leven. En wij krijgen op onze beurt een kijkje in het dagelijks leven van een groep dementiepatiënten. Er ontspint zich een groepsleven, met een eigen dynamiek. Iedere bewoonster heeft een eigen kamer, piepklein, waar behalve een bed en een klein kastje amper iets kan staan. Het leven speelt zich af in de ruime huiskamer en de keuken. En soms daarbuiten, want als het carnaval is in het dorp, staan ze met zijn allen mee te deinen langs de kant van de weg wanneer de optocht voorbijkomt. Voor Anita een primeur: “ik heb in mijn leven nog nooit carnaval gevierd”. Er wordt gezwommen en gefietst, op een meerpersoonsfiets op vier wielen, stabiel en gezellig. En eenmaal gaan ze naar het strand, op blote voeten door de branding stappen.

Er wordt gefeest en gezongen, maar ook gekat op elkaar. Het blijven tenslotte gewone mensen, al gaat alles niet meer vanzelf. Maar zolang ze dat kunnen helpen ze gewoon in de keuken met aardappels schillen en groente snijden en staan ze de strijk weg te werken.

Het is niet allemaal treurnis wat je ziet. Dat zit zelfs amper in de documentaire, al kun je niet anders dan intens meevoelen met de vrouwen als ze even tot zich laten doordringen tot welk lot zij zijn veroordeeld. Het verlies van de vrijheid om zelf te bepalen wat ze doen, het verlies vooral van de mogelijkheid om dat te doen en de wetenschap dat het alleen maar slechter wordt. Want dat is duidelijk: ze weten maar al te goed wat er eigenlijk gebeurt. Maar ze pakken zich weer op en maken plezier en grapjes. Er wordt gezongen en gelachen. En soms kun je als kijker niet anders dan even om hen lachen, zoals wanneer Alice bij de test door de psychologe gevraagd wordt naar het jaartal. Na lang denken roept ze ineens, met een vrolijke schittering in haar ogen: “Anita, weet jij welk jaar het is?”.

Voor wie ook graag wil gaan kijken: www.geheugenpaleis.nl

woensdag 4 augustus 2010

Taart en eten

Tegenwoordig doe ik het niet meer, mijn moeder vertellen dat ik de volgende dag kom.Ik gun haar best de voorpret, een belangrijk ingrediënt van geluk las ik onlangs, maar die is steeds vaker overschaduwd door de onrust die ze erdoor voelt.

Als je hoofd niet meer precies doet wat het deed, gooit het tijden en dagen door elkaar. Ook al staat de datumklok te tikken op de kast, hoe kun je zeker weten dat je het goed opgeschreven hebt? Beter kun je het nog maar een keertje checken en dus bel je even. En als je een kwartier later – wat is eigenlijk een kwartier – het briefje nog eens tegenkomt, kun je dan zeker weten dat het klopt wat daar staat? Een telefoontje brengt altijd uitkomst. Al groeit meteen ook weer de twijfel. Heb ik wel gebeld? En waar hebben we het dan over gehad? Moeten we nog iets afspreken?

Dat de telefoon om de haverklap gaat is wat onhandig voor mij, maar het tekent vooral de onrust aan de andere kant van de lijn. En dus doe ik zoveel mogelijk bij verrassing tegenwoordig. Maar nu is er een dilemma. Taart en eten. Voor de meesten is allebei erg goed mogelijk, maar voor mijn moeder is het net wat teveel. Dus overleggen we hier thuis wat het beste is. En daarna overleg ik met haar wat zij het liefste zou willen. Uiteindelijk blijkt mijn inschatting te kloppen. Natuurlijk had ik haar liever naast me aan tafel gehad bij het eten. Pratend en luid lachend zoals ze dat altijd deed. Aanstekelijk genietend. Ze zou wel genieten, van het mooie uitzicht, of, zoals vorig jaar, van de grote kroonluchter. Maar ze zou ook snel moe worden van de geluiden, van alle beelden, van de constant nieuwe indrukken, elke minuut weer. En na een half uur zou ze toch wel erg graag, als het niet teveel moeite is, terug naar huis.

“Ik kom liever taart eten”, zegt ze dan ook als ik haar de keuze voorleg. “Gewoon gezellig bij jullie.” Een wijs besluit, ons thuis is voor haar al uit. En toch ook een beetje thuis, doordat de sfeer, de meubels en de lange rijen boeken in de kamer, voelen als iets wat ze al heel lang kent. En dat is een wonder in de wereld die in haar hoofd elke dag verandert.

woensdag 28 juli 2010

Het mooiste cadeau

Zelden nog belt ze uit zichzelf, maar nu staat er echt MAM in het venster van mijn telefoon. Ik neem op, verwacht verwarring of een moeilijke vraag. “Morgen heb je het vast druk, dus ik bel nu alvast. Van harte gefeliciteerd!” Een half uur later belt ze weer. “Ik was abuis, geloof ik he? Een dag te vroeg.” “Nee hoor, je belde alvast voor morgen, zei je.” En zo herhaalt zich dat nog een paar keer.

De volgende ochtend echter gaat de telefoon voor dag en dauw. “Van harte gefeliciteerd!” “Zo, jij bent er vroeg bij.” “Ja, ik dacht: straks ben je vast op pad, dus ik bel maar vroeg.” Dat ik nu eigenlijk nog had willen slapen, vertel ik maar even niet. Het is ook niet nodig. Het mooiste cadeau heeft nooit een ‘maar’. En dit is, al sinds een paar jaar, het allermooiste cadeau dat ik kan krijgen, dat mijn moeder op deze dag weet dat ik jarig ben.

dinsdag 20 juli 2010

Er is er één jarig

Afgelopen jaren was ik op deze dag vaak in het buitenland, maar nu ik gewoon nog aan het werk ben, besluit ik met een taartje naar mijn moeder te rijden. “Lekker, taart!”, reageert ze blij. “Kijk maar op de klok, dan snap je waarom”, antwoord ik. Twintig juli. Er verschijnt een frons op haar gezicht. “Ben jij jarig?”, vraagt ze met enige aarzeling. “Ik niet, Betty.” “Ja, dat is waar. Hoe oud zou ze nu geworden zijn?” “Achtenveertig.” Een week na haar negenendertigste verjaardag werd mijn zusje ziek, een paar weken later overleed ze.

Mijn moeder pakt de bordjes, ik snijd de taart aan. “Zullen we ieder een halve nemen”, stelt ze voor. Een kwart lijkt mij al ruim genoeg. Uiteindelijk vinden we ieder een zesde deel al voldoende. De rest blijft in de doos.

Met koffie en taart zitten we even later tegenover elkaar. “Lekker he?” “Nou!” “Proost dan maar! Op Betty!”, zeg ik. We heffen onze bordjes op. “Ja”, zegt mijn moeder, “lang zal ze leven!” “Nou ja, dat nou net niet!” "Nee, he?" Proestend beginnen we aan de aardbeienvlaai.

woensdag 14 juli 2010

De barbecue

Sinds mijn moeder in het verzorgingshuis woont, heeft ze een helder dagritme met vaste koffie- en etenstijden. Ik zou er van gruwen, maar mijn moeder vaart er wel bij. Sterker nog: die had ze vroeger ook altijd al. Mijn moeder houdt van de klok, ze heeft er dan ook minstens drie in haar kamer staan, plus een wekker en natuurlijk een horloge.

Dat nieuwe ritme is er dan ook al snel ingesleten. Wanneer ik haar eens aan de telefoon heb, wordt er aan haar deur gebeld. “Gaat u mee naar beneden, koffie drinken?”, vraagt een vriendelijke stem. “Dat vragen ze anders nooit hoor”, verklapt mijn moeder mij. Dat verbaast me niets. Uit de verhalen weet ik dat mijn moeder al voor koffietijd keurig zit te wachten bij de koffiekamer. Want aan te laat komen heeft ze een hekel. De vriendelijke stem staat dus dagelijks voor niets aan de deur.

Omdat ik weet dat ze al vroeg op pad gaat, bel ik haar net na het ontbijt. Net na háár ontbijt, het mijne is vandaag wat later. Vrolijk neemt ze op. “Warm is het he?”, zegt ze. “Ja, hier ook. Is het een beetje uit te houden daar?”, vraag ik. “Gelukkig heb ik de zon pas laat”, weet ze. “Maar als het me te erg word, ga ik even op de gang lopen. Die is koeler, daar zitten bijna geen ramen in.” Zo babbelen we verder, over alledaagse dingen. Dit keer heb ik ook een gerichte vraag. “Ik heb post gekregen, of je mee wil doen aan een landendag en aan een barbecue.” “O, wat raar dat ze dat naar jou sturen. Ik heb niets gehad!” “Dat is omdat ik het moet betalen”, reageer ik snel. “Dus wil ik even weten of je wil gaan.” “Wat is het dan? Wat doen ze daar?” De vorige landendagen zijn alweer weggezakt. In plaats van zomaar wat muziek, wordt er een hele dag rondom een thema verzorgd. Met dans, muziek, een modeshow en eten uit het land waar het om gaat. Een uitje in eigen huis voor de bewoners. Voorgaande keren heeft mijn moeder ervan genoten, dus neem ik aan dat ze dit keer ook zal willen. “De rest van de groep gaat ook, weet ik van de vorige keer.” “O. En wanneer is dat dan?” Na wat geharrewar over data roer ik toch ook de barbecue maar aan. De laatste barbecue met haar die ik me herinner is alweer jaren geleden. De verjaardag van haar man, bowlen met barbecue toe. Als een ware wachter stond ik naast haar bij de doe-het-zelf-grillplaat, want haar gevoel voor tijd was ze toen al kwijt. Uit angst voor aangebrand vlees gaf ze het niet eens de kans om warm te worden.

Maar bij deze barbecue hoeft ze zelf niet aan de slag. Hier staan koks achter het rooster en is het haar taak om de hapjes samen met alle andere bewoners gezellig weg te werken. “De barbecue is eind augustus.” Maar haar aandacht is allang verslapt. “Hoe is het met de mannen?” vraagt ze me. “Goed hoor, ook warm natuurlijk.” “Ja, het is erg warm he. Hier ook. Bij jou ook?” Ze voelt zich weer op vertrouwd terrein en babbelt vrolijk verder. Over die barbecue heb ik het maar niet meer. Ik meld haar wel aan, als de rest van haar groep ook gaat tenminste.

dinsdag 6 juli 2010

Op tafel ligt steevast een stapeltje

Op tafel ligt steevast een stapeltje. De krant ligt bovenop, in de stapel eronder ligt ergens de televisiegids, een boek met mandala’s, het activiteitenblaadje van het huis, een paar nummers van Volzin en soms ook een leesboek. Het is het stapeltje dat vroeger, toen leven nog een drukke activiteit was, op het kleine tafeltje onder de leeslamp lag, naast mijn moeders vaste plaats op de bank. Dezelfde bank waar ze nu nog op zit.

Wanneer ik op bezoek kom, blader ik soms door de stapel, plus door de stapels die op de eettafel verzameld zijn. Wanneer je geen idee meer hebt van dagen, maanden en jaartallen, gooi je geen oud-papier weg. Want hoe kun je weten of het oud is? Mijn moeder vertelde tot mijn verbazing altijd dat ze niet zo netjes was, slordig vond ze zichzelf. Ik kende ons huis vroeger en haar huis in later jaren alleen als een toonbeeld van nette gezelligheid. Bloemetjes op tafel, waxinelichtjes in lieve glaasjes en natuurlijk een stapel actueel leesvoer. Eén stapel, meer niet.

Stiekem lijkt haar ware aard zich nu meer te vertonen in alle stapels die ze heeft. En hoewel ik die eigenschap zonder verhullende factor geërfd heb, ruim ik bij haar die stapels op. Het leidt ook tot vragen en voorzichtig stel ik die. Dat ze de krant leest, weet ik zeker. Ook mijn opa, toen al wonend in het verpleeghuis, las nog dagelijks de krant. Maar al die tijdschriften en vooral die leesboeken? Wat doet ze daar mee? “Lees je nog veel?”, vraag ik daarom. “Ja hoor”, antwoordt ze. “Maar is het dan niet lastig om de draad vast te houden?” “Ja, dat natuurlijk wel. Vraag me ook niet wat ik gelezen heb, dat kan ik je niet meer vertellen. Maar het plezier van het lezen blijft hetzelfde, ook als je het verhaal niet kunt onthouden.” Ze pakt een boekje uit de stapel, van Yvonne Kronenberg, waar ze altijd hartelijk om moest lachen. Deze ken ik nog niet. “Hier, dit is een leuk boek. Wil je het lenen?”
Terwijl ik het in mijn tas laat glijden, knijpt mijn keel zich even dicht. Dat mijn belezen moeder mij nog eens een boek aan zou prijzen, dat had ik nooit meer verwacht.

woensdag 30 juni 2010

Eigenlijk doe ik het niet meer

Eigenlijk doe ik het niet meer, van tevoren vertellen dat ik op bezoek kom. Nog niet zo lang geleden leidde dat namelijk tot een stroom telefoontjes: Wanneer kom je ook alweer? Wat hebben nu precies afgesproken? Ik zit hier te wachten, wanneer kom je nu? O, morgen pas? Voor mij waren de telefoontjes soms hooguit lastig (net op de wc, gaat ie weer, toch maar snel opnemen want je kan vanaf de wc niet zien wie er belt), maar voor mijn moeder betekende het vooral uiting geven aan een enorme onrust die in haar woedde.

En dus bel ik hooguit als ik al op het punt sta van huis te vertrekken. Maar vaak, dankzij de mobieltjes, ook pas als ik al op de parkeerplaats sta. “Ben je thuis? Heb je toevallig zin in koffiebezoek?” “O, gezellig!”. “Ik ben er over een minuut.” “Zo snel al? Waar ben je dan? O ja, ik zie je!”, zwaait ze dan vanachter haar raam.

Dit keer kondig ik mijn komst toch maar even aan, wanneer ze voor de vierde keer belt over een brief die ze gekregen heeft. “Ik kom morgen langs, dan kom ik ‘m halen.” Vervolgens ontstaat wat gesteggel over het tijdstip, maar gelukkig kan ik melden dat ik haar altijd wel ergens op kan duikelen als ik haar niet direct zie.

Bij binnenkomst vraag ik of mijn moeder toevallig aan het wandelen is. Nee, niet gezien. Ook zit ze niet bij de kapper, daar dutten een paar andere dames met krullers in het haar. Dus neem ik, ondanks de warmte, toch maar de trap naar boven. Het is rustig in de gang. Ik bel aan en denk een geluid te horen. Maar wanneer ik beter luister, merk ik dat de muren en het plafond sowieso veel geluid maken. Ergens gebruikt iemand een kraan, want er stroomt water. Er zijn ook geluiden die ik niet thuis kan brengen, maar die ook geen richting lijken te hebben. Ik bel nog eens en leg mijn oor tegen de deur. Ondanks de stilte ben ik er van overtuigd dat ze binnen moet zijn. Leve de mobiele telefoon: ik bel haar op. Direct neemt ze op. “O, sta je voor de deur? Ik kom je wel even halen.” Ze schrikt zich een hoedje als ze mij ineens voor haar deur treft. “Ik dacht dat je beneden stond. Ik vond het ook al vreemd!” Maar natuurlijk mag ik binnenkomen en met een heerlijk glas water zak ik op de stoel.

Toch verwondert het me dat ze me niet gehoord heeft. Het is geen bescheiden pling-ploing-bel, maar een ferme tring. “Heb je er wel meer last van dat je dingen niet hoort?”, vraag ik. Domme vraag natuurlijk, wat je niet hoort, hoor je niet, dus dat weet je niet. “Nee hoor”, zegt ze dan ook. En tijdens ons bijna roepende gesprek daarna bedenk ik me dat ik maar weer eens aan de bel moet trekken. Die van de verzorging dit keer, zodat de huisarts weer eens in haar oren kijkt.

dinsdag 22 juni 2010

Dilemma in Berlijn

Aan verplichtingen deden we niet bij ons in de familie. Feestdagen en verjaardagen waren ieder jaar weer anders, net zoals het uitkwam. Geen gedwongen reizen langs vader en moeder met kerst, geen verplichte taart op verjaardagen. Integendeel. Mijn vader plande de wintersport altijd zorgvuldig met zijn verjaardag er middenin en ook mijn zus en ik verjaarden in vakantietijd. Mijn moeder had op haar verjaardag al helemaal geen zin in een huis vol uitgefeest bezoek, zo kort na de decembermaand.

Maar één ding sloop er al jong in. Het voelde niet als dwang, al dook het iedere reis, kort of lang, op: het sturen van kaarten. Graag wilde ik iedereen die me lief was laten meegenieten van wat ik meemaakte, zelfs al was ik maar een mini-weekend weg. En dus ging er een kaart naar mijn ouders, naar mijn zus, naar m’n oma en natuurlijk naar opa. En bij langere reizen ook naar de rest van de familie.
Na het overlijden van opa was het wel kaal dat ik hem niets meer kon sturen. Daarna viel stukje bij beetje de rest van de familie weg. Nu is er alleen nog mijn moeder en inmiddels zoon om een kaart te sturen.

Daar sta ik dan, bij de kaarten in Berlijn.’Zal ik?’, vraag ik mezelf af. Eigenlijk wil ik haar er wel een sturen, maar het gevolg zal zijn dat mijn moeder me maandenlang niet meer belt, weet ik inmiddels uit ervaring. Al de tijd dat de kaart op tafel staat, wat gerust een half jaar kan zijn, zal ze denken dat ik in Berlijn vertoef. Zo wordt ieder uitstapje van mij in haar hoofd een emigratie.
En toch, bij ieder kaartenrek overvalt me weer even de aarzeling. Ik onderdruk de drang en koop een paar mooie kralen voor haar, waar ik thuis een hanger van zal maken. En ik neem me voor gauw op bezoek te gaan.

Dan bewijst ze, tot mijn grote opluchting, meteen mijn gelijk. Ik ga op een ochtend langs. Een paar uur later gaat de telefoon. “Ik zie dat er zulke overstromingen zijn in Zuid-Frankrijk. A. heeft toch precies in dat gebied een huis? Zou het allemaal wel goed gaan?” Ik ben perplex. Ze weet dat ik thuis ben, is op de hoogte van de actualiteit en weet ook nog waar het huis van A staat, waar ze bijna dertig jaar geleden eens geweest is. Alleen weet ze even niet dat A. er nooit meer komt. Gelukkig weet ik dat wel en kan ik haar weer even geruststellen.

Ik neem me meteen voor om alleen nog maar kaarten te sturen als ik echt lang op reis ben. Of beter nog: dan koop ik ze alleen maar en stuur ik ze als ik eenmaal thuis ben, zodat ze meteen weet dat ik er weer ben. Daarnaast zoek ik natuurlijk op elke reis naar een klein, warm kadootje. Om haar te laten meegenieten van de mooie dingen die ik zie.

zondag 30 mei 2010

Moederdag

Het is moederdag. Niet dat dat hier in huis tot grote feesten leidt en ook vroeger was het geen reden om de trein te pakken voor een dagje pa en ma. Maar om het nu helemaal ongemerkt voorbij te laten gaan stuit me inmiddels toch tegen de borst en dus kondig ik aan dat we pannenkoeken gaan eten met oma. Okee, prima, doen we. Vlak voor vertrek bel ik uit voorzorg toch maar naar het pannenkoekenrestaurant. Want al is het dan moederdag, ik verdenk al die gezinnen ervan dat ze voor de gezelligheid achter die wagenwielen neerstrijken, met als bonus voor moeder dat ze niet hoeft te koken en af te ruimen cq –wassen.

En ik heb gelijk, zegt mijn gevoel. Het pannenkoekenhuis tuuttuuttuut veelvuldig en nogal snel, elke keer als ik bel. Okee, ander pannenkoekenhuis. Weet ik het te vinden, is de eerste vraag die ik mezelf stel. En dan weer mijn belrondje. Weer tuut tuut tuut, een stuk langzamer nu, maar tijd om op te nemen blijkt er niet te zijn. Of de tent is inmiddels als gevolg van de crisis gesloten, dat sluit ik niet uit. Tijd voor een heel snel plan b, maar dat tover ik gezwind uit mijn hoed. “Zoon, blijf maar thuis, ik haal oma op en haal chinees. Vindt ze ook heerlijk.”
Zoon verdwijnt weer naar boven, ik klim in de telefoon om mijn komst in het verzorgingshuis aan te kondigen en spring in de auto. Wanneer ik aankom, stapt net mijn moeder de hoek om. “Ha, ben je daar?” Ze staat al helemaal klaar. Ik vertel haar van het plan. “Gezellig en lekker. Ik houd wel van chinees.”

Net als al die andere moeders die geen al te kleine kinderen meer hebben, blijkt als ik bij ‘onze’ chinees binnenstap. Ze maken beslist in één avond een jaaromzet. “Hoe lang gaat het duren?”, vraag ik als ik bestel. “Twintig minuten”, antwoordt het meisje achter de balie resoluut. “Dan ben ik over twintig minuten terug.”
Ik verdwijn naar de auto, waar mijn moeder keurig zit te wachten. Het geeft ons heerlijke praattijd en een kleine twintig minuten later keer ik terug in de zaak. Mijn menu staat nog niet klaar en ik zie ook niet direct heel andere gezichten dan daarnet. Ik besluit nog maar even rustig te wachten. Af en toe kijk ik bezorgd buiten om te zien of mijn moeder niet is gaan dwalen, maar nee, die blijft rustig zitten. Het nummersysteem is mijn volkomen onduidelijk, dus weggaan durf ik niet. Uiteindelijk krijg ik een tasje eten, na 55 minuten wachten. Blij keer ik terug bij de auto, alvast roepend dat het zo vreselijk druk was.

“O kind, wat ben ik blij dat je er bent!”, roept mijn moeder uit terwijl haar blik benauwder is dan ik ooit gezien heb. “Was je me kwijt?” “Nee, maar ik moet zo vreselijk naar de wc”, brengt ze nog net uit. “Gauw naar huis.” Gelukkig is het niet ver, maar wel bedekt met verkeersdrempels, de route naar mijn huis. Ze vertelt dat ze nog even geprobeerd had om ergens een wc te vinden, maar ze was bang dat ik haar kwijt zou zijn. Ik beaam het en ben zielsblij dat ze dat niet gedaan heeft. Niet alleen zou ik haar kwijt zijn, maar zij mij ook en hoe konden we elkaar dan weer vinden? Dat ik bij de Chinees was, was ze inmiddels alweer vergeten.

Thuisgekomen open ik de huisdeur en toiletdeur en haal dan het eten uit de auto. Helemaal opgelucht verschijnt mijn moeder aan tafel. Het benauwde avontuur verdwijnt als de borden staan en de geuren opstijgen. Vanaf dat moment genieten we vooral van een gezellige moederdagmaaltijd.

maandag 17 mei 2010

Dankzij de belastingdienst

“Belt je moeder nog weleens?”, vraagt mijn buurvrouw als we het over ouders hebben. Eigenlijk nooit meer, realiseer ik me. In de afgelopen jaren is het belcontact van haar kant afgenomen van meerdere keren per dag naar nul. Heel, heel soms belt ze nog. Haar telefoonrekening is dan ook niet hoog.

Ik heb het nog niet uitgesproken of daar gaat de telefoon. ‘Mam’ staat er in het venster op mijn telefoon. “Ik heb hier een brief van de belastingdienst, wacht, ik lees hem even voor.....”, begint ze. “En als je meer wilt weten kun je ze ook bellen. Wil je het nummer?” Nee, dat hoeft niet, dat kan ik wel vinden als ik het nodig heb.

De volgende dag belt ze weer. “Zeg, ik heb een brief van de belastingdienst gekregen, maar die moet maar naar jou he?”. Ja, die neem ik volgende keer wel mee. Leg hem maar in de la. We praten verder over het weer en het opkomende groen en hangen weer op.

Twee dagen later gaat de telefoon weer: “Ik heb hier een envelop van de belastingdienst, maar er zit niks in.” “Geeft niet hoor, dat ligt in de la. Dat vind ik wel als ik langskom. Zo groot woon je gelukkig niet.” “Hahaha, nee, dat is waar. Ik woon hier wel lekker hoor. En ze zorgen zo goed voor me, maak je over mij maar geen zorgen. Ik hoef niet te koken en ik was pas ziek en toen kwamen ze af en toe eens kijken hoe het ging.”

Zojuist luisterde ik de voicemail af. U heeft één bericht. “Hoi, met mij. Ik heb helemaal geen bericht, hahaha. Ik dacht gewoon: kom, ik bel m’n dochter eens even. Even horen hoe het met je gaat, maar je bent er niet. Nou ja, bellen we een andere keer. Daahaag!”

Door die ene blauwe envelop zit ik ineens weer in haar systeem. Jammer dat ik er niet was!

zondag 9 mei 2010

De eerste moederdag

Toen ik klein was kleiden we er lustig op los in de weken voor moederdag, mijn zusje en ik. Of we plakten een vrolijk cadeau in elkaar. En op zondagochtend verrasten we mijn moeder in bed met al onze brouwsels. Later namen we zelf geen genoegen meer met onze knutsels en moesten het echte cadeaus worden, vonden wij, dus togen we met papa naar het centrum van ons stadje en sleepten we hem heen en weer tussen de paar dingen die we van ons niet versnoepte spaargeld konden kopen, tot hij er wanhopig van werd en er dringend een keuze gemaakt moest worden. En zo belandde er een knalgroene, gebloemde kop en schotel tussen het keurige roomgele servies van mijn moeder. “Je mag het ruilen hoor mam”, meldden wij nog. “Nee, tuurlijk niet!”, was haar antwoord. Die dag werd het gebruikt, daarna heeft het alleen nog als kastvulling gediend.

En toen kwam de eerste moederdag met nog maar één kind. Al meer dan een half jaar eerder was haar oudste dochter begraven, maar het graf had ze na die dag niet meer durven bezoeken. Mijn vader had foto’s gemaakt toen de steen erop stond, maar zelf had ze die nog nooit gezien of aangeraakt. Moederdag zonder je kind, het hoort niet, het is niet af. Het kind kon niet meer naar haar moeder en dus belde ik mijn moeder, onze moeder, op. “Ik neem je mee naar het graf. Is dat goed? Wij alleen, met z’n tweeën.” Ze had zich helemaal voorbereid, een paar sterke planten uitgezocht, schep en water klaargezet en samen gingen we op pad, in de auto. We maakten een tuintje rond de kale steen, trokken wat onkruid uit en harkten de grond aan.

Later hebben we dit ritueel nog een aantal keer herhaald, maar niet persé meer op moederdag. Aansluitend gingen we dan wat drinken in de friettent in de buurt en één keer trakteerden we onszelf op een uitgebreide lunch in een wegrestaurant. Na die keer zijn is ze er nooit meer geweest. De reis is lang en vermoeiend, ook al hoeft ze alleen maar te zitten.

Die eerste moederdag samen is vandaag acht jaar geleden. Inmiddels weet mijn moeder niet meer dat het moederdag is. Maar ik wel, dus straks gaan we het samen vieren, uitgebreid met zoon. Laten we er af en toe bij stilstaan dat het goed is dat wij er nog zijn.

maandag 3 mei 2010

Wat zal mijn moeder slapen vannacht!

Wat zal mijn moeder slapen vannacht! Ineens besluit ik vanavond bij haar op bezoek te gaan. Pas na het journaal kom ik aan. Eerst maar even wat plantjes gepot en daarna gezellig bijpraten. Nou ja, gezellig, in zo’n bui ben ik niet echt, dus ik vertel over de strubbelingen van E. en mij. Ik probeer kleine stapjes te zetten en zo min mogelijk zijwegen in te slaan.

Ongelofelijk maar waar, ze kan het helemaal volgen. “Maar als je er nu met zijn tweeën in vastloopt, is het dan geen idee om de hulp van een derde in te roepen.” “Ja, dat heb ik ook wel bedacht, dat ik dat had moeten doen, maar toen was het al te laat.” “In elk geval is het goed om het goed uit te praten, daar leer je van, allebei. Het is pijnlijk, maar je groeit ervan.” Ik besluit de wijze lessen in mijn oren te knopen. Zelf is zij vooral blij dat haar dochter haar hart bij haar uitstort, zoals vroeger vaak genoeg gebeurde met de pot thee binnen handbereik. Het grootste verschil is wel dat ze nu vervolgens vraagt: “Zeg, hoe is het eigenlijk met E.? Is het nog aan?”. Ik blijf kalm, mijn hersens zijn van elastiek, en leg gewoon nog weer even uit waar we nu staan tegenover elkaar.

Ik grabbel nog een tissue uit mijn tas en in mijn snotterige gemompel probeert mijn moeder nog wat informatie te ontdekken. “Huil maar eens even lekker uit.” Dat is eigenlijk het laatste dat ik wil. Dat doe ik wel in minder kostbare tijd. Liever praat ik nog wat met haar, want haar bedtijd nadert ineens ernstig snel. De verpleegkundige komt medicijnen brengen en kondigt de laatste ronde aan. Na haar vertrek praten we gewoon weer verder, al begin ik natuurlijk weer bijna bij het begin.

“Maar waar erger je je echt aan?”, vraagt mijn moeder. “Nou ja, hij is een ondernemende man. In praktische zin dan, wat heel leuk is. Altijd in voor iets leuks en bedenkt zelf ook van alles. Maar wat ik echt mis is dat hij niet ondernemend is binnen de relatie. Terwijl hij wist hoe moeilijk ik het had, wilde hij leuke dingen gaan doen. Maar ik wilde vooral niets, even helemaal niets. Ik wil een man die dan eens even naast me komt zitten, die vraagt hoe het met me gaat.” “Maar kind, dan wil je iemand met intuïtie. En intuïtie, dat hebben mannen niet.”

Wat is nou eigenlijk dement, vraag ik me af? Okee, ze onthoudt niet wat er gezegd is en ze staat te tollen op haar benen na zo'n inspannend gesprek. Maar met een twinkeling in haar ogen, want ze mag het dan niet kunnen onthouden, maar ze is niet gek! Ze is wel flink moe inmiddels. Als ik naar mijn auto loop, zie ik de gordijnen al dichtschuiven.

woensdag 14 april 2010

Droomleven

Ineens voel je je glijden, het leven van een mantelzorger in. Misschien hebben sommige mensen een keuze, ik had die niet voor mijn gevoel. Als enig overgebleven kind van mijn moeder landde de verantwoordelijkheid voor haar als vanzelfsprekend op mijn schouders.

Dat is wel zo, maar toch is dat verleden tijd, vindt de vrouw met wie ik in gesprek ben. Ik begrijp het niet helemaal, hoezo verleden tijd? “Je moeder heeft nu een ander leven, er wordt voor haar gezorgd, dus nu moet jij weer terug naar een gewoon contact.” “Ja maar”, breng ik er meteen tegenin. “Een gewoon contact, ik weet niet eens meer wat dat is.” Niet meer van alles moeten en elke week op de stoep moeten staan, meent zij. Gewoon af en toe gezellig op de koffie. En verder vooral je eigen leven leiden.

Ik beloof dat ik het van harte zal proberen. Het valt niet mee. Je glijdt in die rol en kom er dan nog maar eens uit. Maar nu prent ik mezelf in: mijn eigen leven leiden en gewoon voor de gezelligheid op de koffie gaan. Eigenlijk is het een ontzettend bevrijdende gedachte. Zoals vroeger wordt het nooit, maar weer helemaal mijn eigen leven leiden moet heerlijk zijn.

En dan word ik wakker. Het duurt nog even voordat de droom tot me doordringt. In elk geval hoef ik me dus niet druk te maken over de verbazing en verwarring die ik tijdens mijn slaap voelde. Maar een teken is het wel: ergens diep weggestopt drijven een voortdurend schuldgevoel en een constante alertheid. Hoe vaak ik ook op bezoek ga, ik vind het altijd te weinig. Als ik naar de huishoudwinkel ga, neem ik meteen even een emmertje voor m’n moeder mee, want het is me opgevallen dat ze dat niet heeft. En in het tuincentrum is mijn kar zo vol omdat ik ineens bedenk dat er nog planten in de bloembakken op het balkon moeten.
Maar de vrouw had gelijk. Dat schuldgevoel mag onderhand weleens overboord. Laat ik dat dan toch maar eens proberen. Vandaag is het nog niet gelukt. Morgen probeer ik het weer.

maandag 5 april 2010

Het nieuwe paspoort

Nooit in paniek raken, dat leer je vanzelf. Want als ik in paniek raak of paniekerig klink, geef ik dat driedubbel over aan mijn moeder. Dus als zij op de vraag of ze haar nieuwe paspoort heeft antwoordt dat ze wel zoiets voorbij heeft zien komen, maar geen idee heeft waar het is, blijf ik kalm. “Het ligt vast wel ergens, gelukkig woon je niet groot, dus het zoeken duurt niet al te lang.” “Ja maar”, probeert ze zelf nog even. “En wat nou als ik het nodig heb?” “Mam, je gaat nooit naar het buitenland!” “O nee, dat is zo.”

Maar ik besluit in stilte om bij mijn volgende bezoek alle laatjes en vakjes even grondig door te kijken. Want zelfs al ga je nooit op reis en zet je nergens een handtekening, toch willen ze in allerlei dossiers een kopie van je paspoort. Een beetje doorgeschoten?

zondag 28 maart 2010

Het paspoort

Mijn moeder moet een nieuw paspoort. Ze gaat nooit meer op reis, een middag bij mij op bezoek is eigenlijk al te veel, maar toch moet ze een paspoort hebben. ‘Even’ met haar naar het gemeentehuis voor de aanvraag en een week later om het document weer op te halen, is een karwei waar ik namens haar huizenhoog tegenop zie. En dus schuif ik het stiekem steeds weer voor me uit.

En dan ligt er ineens een brief: bewoners van zorginstellingen moeten een geldig identiteitsbewijs hebben. Slik. Ja, ik weet het. Ik buig beschaamd mijn hoofd al een beetje, maar lees toch maar even verder. En dus heeft de organisatie bedacht dat het veel handiger is als de bewoners niet naar de gemeente hoeven, maar de gemeente even langskomt bij de bewoners. En zelfs de fotograaf wil komen. Of ik daar belangstelling voor heb. Belangstelling? Direct maak ik een rondedansje door de kamer met de antwoordstrook als wimpel.

En zo komt het dat we een paar weken later keurig zitten te wachten in het restaurant van het huis. Intussen bedenk ik dat we sneller geweest waren als we naar het gemeentehuis gereisd zouden zijn, maar dit is ongetwijfeld aangenamer. Om ons heen zien we voortdurend verwarring bij bewoners en bij de medewerksters die het geheel in banen leiden. Zij hebben de pasfoto’s klaarliggen en zien daardoor direct wie er nog niet geweest zijn. En dat is nog een hele lijst. We mogen blij zijn dat al die dames hun belangrijke afspraak vergeten zijn!

Omdat ik weet dat je vingerafdrukken moet geven tegenwoordig, hebben we al uitgebreid gelachen over de sporen die mijn moeder na haar paspoortavontuur zou nalaten in het huis. Een kleine tegenvaller is het dan ook wel dat er een vingerafdrukleesapparaatje blijkt te bestaan. Maar verder verloopt het soepel en vrolijk. Het formulier ontbreekt: geen nood, dat maken ze straks op kantoor wel even.
Ik hoop nu alleen maar dat mijn moeder niet schrikt van het grote gat in haar paspoort. Voor de zekerheid heb ik dat er in laten knippen, omdat ze het anders in moest leveren en ze de hele tijd op zoek zou gaan naar het document. Nog een paar dagen, dan heeft ze een nieuw exemplaar. Met een strenge nieuwe foto. Nou ja, streng. Mijn moeders gezicht staat nu eenmaal altijd op zon, dus twee grote, ondeugende ogen staren je recht aan door de camera.
Gelukkig komt het geen douanebeambte meer onder ogen.

zondag 28 februari 2010

Vraagbaak

Mijn moeder was mijn vraagbaak, vooral vanaf het moment dat ik zelf moeder werd. “Hij heeft rare vlekjes. ” “Hij luistert soms zo slecht.” “Het tandenpoetsen is elke dag zo’n drama.” Overal wist mijn moeder raad op.

Ze was er op de dag dat ik ging scheiden. Man weg, halve huisraad weg en moeder die kwam troosten en helpen de boel weer op de rails te zetten. En passant lapte ze de ramen en gaf ze de huiskamer een beurt.

En ze was er alle jaren op 5 december. Met een ‘verkeerd bezorgde’ tas met pakjes, voor mij en zoon. En toevallig hadden zoon en ik ook zo’n tas, met pakjes voor haar.

En toen ineens belde zij mij met haar vragen. “Welke dag is het vandaag?” “Ik ben mijn sleutels kwijt, heb jij ze?” “Ik weet even niet meer waar ik ben.” En het drong tot mij door dat mijn moeder mijn kind aan het worden was. Steeds meer begon zij op mij te steunen. Ineens voelde ik verdriet. Verdriet om iemand die er nog wel is, maar niet meer zoals het was.

dinsdag 23 februari 2010

Uit

“En hoe is het met, hoe heet ie ook alweer?”
“Goed, hoor.”
“Is het nog aan?” Mijn moeder kent mij duidelijk al heel erg lang.
“Nee, het is uit.” Het blijft een tijdje stil aan de andere kant.
“Tja, soms is dat beter.”

Ik wil ineens wel even uitleggen waarom het nu soms is. Ik zie in een flits haar huwelijk voorbijkomen, waarin ze haar man, mijn vader, soms moest delen met een ander. En met ongekende helderheid geeft ze me groot gelijk.

“En hoe is het met jou? Je klinkt vrolijk.”
“Ja hoor, dat ben ik ook wel.”
“Gelukkig.”

We praten nog wat verder. Over acclamatiseren, want het is toch wel wennen, vindt ze, alleen zijn. Soms is het prima, maar soms, zoals vanavond, vindt ze het te stil. Ik vermoed dat ze veel van dat soort avonden heeft, maar zelf heeft ze geen idee.

“En hoe is het met eh... ?”
“Goed verwacht ik, maar het is uit.”
“O, nou ja, soms is dat beter. Als je me zou vragen wat ik nou vandaag gedaan heb, ik heb geen idee. Soms weet ik het wel, maar vandaag, ik zou het niet weten.”

Ik opper dat ze een dagboek bij kan gaan houden. Dat vindt ze een prima idee. Ik neem me voor een duidelijk schrift of een agenda voor haar mee te nemen, waarin ze kan zetten wat ze gedaan heeft of wat haar gedachten zijn.

“We gaan zo maar eens ophangen, maar vertel even: hoe is het met je zoon?”
“Goed hoor, die heeft vakantie.”
“Wat heerlijk. En hoe is het met je man?” Gelukkig kan ze mijn glimlach niet zien.
“Ook goed.”

“Fijn. Slaap lekker straks he?”
“Doe ik. Jij ook!”

donderdag 4 februari 2010

Net zoals je

Net zoals je met je groter wordende kind meegroeit, krimp je mee met iemand voor wie het leven steeds kleiner wordt. In beide gevallen geeft dat mooie momenten van trots dat iets eindelijk lukt of toch nog kan. Je staat er naast en tast af in hoeverre je moet vasthouden en bijsturen en wat je moet loslaten. En nooit is er een status quo. Net ben je aan een situatie gewend als hij weer verandert. Het kind groeit en kan weer meer, de volwassene krimpt een beetje.

Bijzonder hoezeer het toch hetzelfde voelt. Het is dezelfde lijn, van moeder naar kind, van kind naar moeder, de verticale lijn in de verhoudingen. Ik houd de touwtjes vast en moet steeds een stukje laten vieren. Dan snijdt het even in mijn handen, een vlammende, stekende pijn. De wonden helen, maar de pijn verdwijnt nooit helemaal. Onder de oppervlakte wacht hij tot een onbewaakt ogenblik om nog even te laten voelen dat het niet meer is zoals het was. In melancholie en soms heel gewoon even in verdriet.

maandag 1 februari 2010

Bloemen

Ik bel mijn moeder:
“Heleen is bijna jarig.”
“O kind, dat wist ik niet.”
“Wil je een kaart sturen?”
“Ja, maar ik heb er geen.”
“Zal ik er dan een sturen, van ons samen?”
“Graag!”

Een paar dagen later zal Heleen langskomen, weet ik. Ik vraag wat mijn moeder haar cadeau zou willen geven. We komen uit op een mooie bos bloemen. Dus ga ik op maandagochtend naar de bloemist, die gelukkig nog wat mooie bossen heeft staan. Net een paar van mijn favorieten in zonnige kleuren. De bloemiste maakt er een vrolijk boeket van en met de bloemen en een bakje hyacinthen rijd ik naar mijn moeder. Die is blij verrast als ze me ziet. Maar Heleen blijkt er niet te zijn. Ik denk dat ik haar misgelopen ben, maar na een tijdje krijg ik het vermoeden dat ze nog helemaal niet geweest is. Er zit een vlek in mijn moeders bloes. Dat zou Heleen nooit hebben laten gebeuren.
Dan komt ze vast vanmiddag, verwacht ik.
“Laat de bloemen dan maar hier, dan geef ik ze wel”, zegt mijn moeder. Uit voorzorg schrijft ze er een kaartje bij en een grote H op het papier. Ik vind het een fijn idee, zo kan ze zelf een cadeau aan Heleen geven.
En ach, denk ik nog, als ze het helemaal vergeet, heeft mijn moeder er in elk geval zelf plezier van.

Uren later gaat de telefoon. Heleen. “Bedankt voor de bloemen.” Wat een schitterend cadeau! Niet die bloemen, al waren die ook mooi, maar het beste cadeau is dat mijn moeder even onthouden heeft dat Heleen jarig was en dat die bloemen voor haar waren. Ook al stond dat op het kaartje.

Het paspoort

Mijn moeder moet een nieuw paspoort. Ze gaat nooit meer op reis, een middag bij mij op bezoek is eigenijk al te veel, maar toch moet ze een paspoort hebben. Of een toeristenkaart, maar dan zou ze haar paspoort voortdurend kwijt zijn. ‘Even’ met haar naar het gemeentehuis voor de aanvraag en een week later om het document weer op te halen, is een karwei waar ik namens haar huizenhoog tegenop zie. En dus schuif ik het stiekem steeds weer voor me uit.

Maar nu ligt er ineens een brief: bewoners van zorginstellingen moeten een geldig identiteitsbewijs hebben. Slik. Ja, ik weet het. Ik buig beschaamd mijn hoofd al een beetje, maar lees toch maar even verder. En dus heeft de organisatie bedacht dat het veel handiger is als de bewoners niet naar de gemeente hoeven, maar de gemeente even langskomt bij de bewoners. En zelfs de fotograaf wil komen. Of ik daar belangstelling voor heb. Belangstelling? Direct maak ik een rondedansje door de kamer met de antwoordstrook als wimpel.

donderdag 14 januari 2010

De verhuizing

Gelukkig ligt het al een tijd achter me, de verhuizing naar het verzorgingshuis. Het had wel wat voeten in de aarde, want zoals wel vaker in het leven ging ook dit allemaal net niet zoals we dat van tevoren hadden bedacht.

Vlak voor de opname in het ziekenhuis voor een heupoperatie, komt het telefoontje dat er eindelijk een appartement vrijkomt voor mijn moeder. De timing is beroerd, want terwijl ik zoveel mogelijk tijd bij mijn moeder in het ziekenhuis doorbreng, komt dat appartement vrij, wat snelle actie betekent. Wachten tot na het herstel is niet mogelijk en dus moeten we tussen de bedrijven door aan de slag. Gelukkig heb ik al een jaar lang lijstjes gemaakt met de dingen die mee moesten. “Je gaat veel kleiner wonen mam”, heb ik mijn moeder al voorbereid. “Dus niet alles kan mee. Wat maakt nu dat jij je thuisvoelt in jouw huis? Welke dingen horen daar echt bij?” En altijd weer was het eerste antwoord: “De boekenkast”. Een bijzonder ding om mee te nemen voor iemand die vanwege vergeetachtigheid geen boek meer kan lezen, maar wie ben ik om daarover te oordelen? En dus kies ik het mooiste van haar rekken uit en zoek er de boeken bij die ze met veel plezier heeft gelezen. Haar hele serie van Marianne Frederiksson en de boeken van Isabel Allende. En natuurlijk Yvonne Keuls, waar ze nog steeds in leest, omdat het korte verhalen zijn.

Gelukkig zijn de meubels niet massaal en kan er zonder mankeren een bankje mee plus een fauteuil, zonder dat haar kamer te vol lijkt. De eettafel is niet praktisch, dus maken we er een op maat. Twee nieuwe stoelen heb ik een tijd geleden al gekocht, om haar daaraan te laten wennen. Stoelen met armleuningen, zodat opstaan een stuk gemakkelijker is. En over de nieuwe tafel komt natuurlijk wel het vertrouwde tafelzeil met blauwe ruiten. De immense tv blijkt veel te groot voor het kamertje. Dus stap ik naar een electronicawinkel op zoek naar een kleine, platte tv met een afstandsbediening die hetzelfde is als de oude, zodat mijn moeder zelf de tv kan bedienen. De verkoper probeert nog te wijzen op model x, betere kwaliteit en nu in de aanbieding, maar hoe kan hij begrijpen dat beter alleen maar zin heeft als je snapt hoe je het apparaat aan en uit kan zetten?

Bij een stoffeerderswinkel haal ik stalen voor de vloer en de gordijnen, ik fotografeer ze op de bank en bij de andere meubels en daarmee ga ik op bezoek bij mijn revaliderende moeder. Haar smaak is erg uitgesproken. Even twijfelt ze nog of zo’n lichte vloer niet de besmettelijk is, maar uiteindelijk vindt ze die toch het mooist. Ook de gekozen gordijnstof blijkt er prima bij te kleuren. Ik herhaal mijn vragen nog een paar keer, maar haar antwoorden blijven dezelfde en dus breng ik de stalen weer terug naar de winkel met een lijstje voor de bestelling. Het bed krijgt nog een overtrek van dezelfde stof als de gordijnen en dan gaat de winkelier hard aan de slag. Ik ben verbaasd als hij een paar dagen later al meldt dat hij de vloerbedekking gaat leggen. En als ik ga kijken, blijken de gordijnen ook al te hangen. Met vereende krachten verhuizen we de meubels en dan is het wachten alleen nog op mijn moeder. Een paar dagen later kan ze komen, vlak voor Koninginnedag. En trots als een pauw zit ze daar op haar eigen bank in haar nieuwe flatje. Blijer nog dan een jarige koningin.

In haar oude huis staan haar andere spullen nog een tijdje, voor het geval ze ineens iets blijkt te missen. Maar nee, ze is juist heel tevreden. Dit is haar huis, met alles om haar heen waar zij zich thuis in voelt. En met precies genoeg laatjes en kastjes om spullen op te bergen en weer eens te verplaatsen, want dat gebeurt regelmatig, er moet immers wel wat te huishouden zijn.

woensdag 13 januari 2010

Het blijft stil ...

Buurman belt, hij wil op bezoek bij mijn moeder. Nu weet ik dat hij altijd meer dan welkom is. Al jaren kunnen ze het prima samen vinden, al is het voor buurman niet altijd makkelijk. Praten met een dementerende vergt veel van je inlevingsvermogen. Meer dan mensen meestal hebben. Je wordt in je leven immers getraind op onthouden, niet op vergeten.
Toch wil hij graag weer eens langs, de buurman. We overleggen of hij beter eerst even op kan bellen. Misschien wel slim, want mijn moeder doet graag even een dutje na het middageten. Om haar te treffen terwijl ze nog heerlijk in haar pyjama rondloopt, is niet prettig. Niet voor de buurman, maar zeker ook niet voor mijn moeder. Gelukkig hecht ze nog steeds veel waarde aan haar uiterlijk, al heeft ze waarschijnlijk niet veel aan mij als ze vraagt of haar haar goed zit. Mijn eigen hoofd is bedekt met geverfd stro, dus haar opgestoken haar vind ik altijd reuze netjes, al steekt het er aan alle kanten uit.

Na een tijd belt de buurman weer. Hij heeft mijn moeder al een paar keer gebeld, maar er neemt niemand op. Ik kan de dagindeling van mijn moeder dromen en weet dat ze nu zo’n beetje aan de koffie zou moeten zitten. Maar ja, die ene keer dat ik mijn oom en tante van ver adviseerde om gewoon op de bonnefooi langs te gaan, rekening houdend met de etenstijden, resulteerde in een diepe teleurstelling. Net die dag was er een uitstapje met een boot en waren de dames en heren in geen velden of wegen te bekennen. En dus vertrekt ook de buurman maar niet op de gok. Daar is het net te ver voor.

Uiteindelijk laat hij mij met een onaangename kriebel achter. Want als ze geen koffie zit te drinken, waar is ze dan? Op diverse momenten probeer ik het weer even, maar steeds vang ik bot, later in de middag, vlak na het eten, vlak na haar avonddutje. Dan denk ik ineens aan Heleen. Die heeft haar vandaag vast nog gezien en ja hoor, vanochtend was ze prima te spreken. Wat duizelig (dus zie ik haar in gedachten al met haar hoofd onder de tafel liggen, dizzy in elkaar gezakt), maar verder wakker en alert. Als het me na het journaal, haar vaste tv-programma, nog steeds niet lukt om haar te spreken te krijgen, bel ik de verzorging. Want ik weet nu al dat ik zal liggen woelen en draaien vannacht als ik niet zeker weet dat ze veilig in haar eigen bed ligt. “Uw moeder? Die zit beneden, bij het mannenkoor. Ze zijn er met z’n allen heengegaan, direct na het eten.”

Van onder de tafel glijdt ze in mijn verbeelding moeiteloos op een stoel bij een mannenkoorconcert. Ongetwijfeld genietend, want zo vaak luistert ze niet meer naar muziek. En ik zak langzaam onderuit op de bank. Vannacht kan ik rustig slapen.

woensdag 6 januari 2010

Hiep hiep hoera!

Het is al twaalf uur als ik het verzorgingshuis binnenstap, mijn armen vol bloemen en cake. Eerder heb ik al geprobeerd te bellen, maar ze was er niet. Daarom loop ik meteen door naar de groep waar ik haar inderdaad zie zitten, achter een kop tomatensoep. Ze kijkt verrast op. Wat kom ik nu toch doen op zo’n gekke tijd? “Ik kom voor je verjaardag, van harte gefeliciteerd!” “Kind, ben ik jarig? Ik had er geen idee van.” Vlak voor haar staat een grote fles doucheschuim met een fraaie strik erom en een vrolijke verjaarskaart van de hele groep. Ik laat haar even rustig eten en ga naar haar flat om de bloemen te verzorgen.

Op haar aanrecht vind ik nog een bos. In de kasten speur ik naar vazen en gelukkig blijkt ze er precies twee te hebben. Ik pak een mesje en precies zoals de bloemist het mij heeft geleerd, snijd ik de stelen van de rozen schuin af. Zo handig als hij ben ik nog niet, dus als mijn moeder een half uur later haar hoofd om de deur steekt, ben ik net klaar. Even flitst het nog door me heen dat het haar totaal niet verbaast dat ik daar ben. Wel vaker realiseer ik mij dat het lijkt alsof ze denkt dat ik daar ook woon. In dat een-kamerflatje.

De bloemen staan en ik plant mijn moeder op de bank. “Jij bent jarig, dus ik maak koffie.” “Ben ik jarig? Dat wist ik niet. Ik heb niets in huis!” Gelukkig wist ik dat en heb ik heerlijke cake meegenomen. Ik zet een kop koffie en zoek voor mezelf de waterkoker voor een vers kop thee. We genieten van de koffie, thee en cake en praten over de bloemen, de vogels buiten en de verlichte kerstboom waar ze op uit kijkt. Het blijkt een heel andere boom te zijn dan ik aan de telefoon steeds in gedachten had als ze het weer eens noemde.

Aangezien elk onderwerp, inclusief de mooie kerstboom en onze verbazing hoe iemand zó hoog lampjes in een boom kan hangen, wel vijf keer voorbijkomt, gaat de tijd best snel. Zoon is niet mee vanwege zijn vuurwerkongeluk, waar ik dit keer toch maar voorzichtig over vertel. Maar de oud-verpleegster die mijn moeder nog altijd is, schiet niet in paniek. Ik stel haar in dezelfde adem als de mededeling dat zijn gezicht verbrand is meteen gerust dat de vooruitzichten goed zijn. En dat gelooft ze ook wel, zoveel weet ze er nog van. Uiteindelijk is hij de reden dat ik na een paar uur eens opstap. Bovendien kan ze dan toch nog even slapen voor ze weer naar haar ‘cursus’ gaat. In tijden van drukte in haar hoofd, kondigt ze me altijd aan dat ze eens even met die cursussen stopt. Het is haar veel te druk. Maar meestal geeft het haar juist gezelligheid en vooral een fijne dagstructuur. Zelfs op haar verjaardag, al weet ze niet meer dat het dat vandaag is.

Dat geeft helemaal niets, de anderen onthouden het ook niet. En dus zingen ze allemaal drie keer “Lang zal ze leven” wanneer ’s middags de koffie met cake geserveerd wordt.