donderdag 16 juni 2011

De dame van het CIZ

Het is nog maar acht uur als ik voor de dichte deur van het Huis sta. Ik heb een sleutel voor dat soort situaties. Sinds een paar jaar is het Huis beveiligd met camera’s en een speciaal slot voor de uren buiten kantoortijden. Wie daar geen sleutel van heeft, moet aanbellen en wordt gecontroleerd. Spijtig dat dat nodig is, maar tegelijkertijd geeft het mij een veilig gevoel. Zo kunnen er geen rare types bij mijn moeder aan de deur verschijnen.

Ik laat mezelf naar binnen en loop via de trap naar mijn moeders etage. Er is al veel bedrijvigheid. De verzorgenden zijn druk in de weer, een schoonmaakkar staat midden in de gang. De hulp is in een appartement aan het werk. Mijn moeder is net aangekleed en heeft haar haar al opgestoken, wanneer ik binnenstap. Ze is niet verbaasd me te zien. Mensen vragen me vaak of mijn moeder mij nog herkent. Ooit, éénmaal, is het voorgekomen dat ze geen idee had wie ik was. Nog geen minuut duurde die verwarring. Maar verder komt het nooit voor dat ze niet weet wie ik ben. Ze vergeet hooguit dat ik niet bij haar woon. Soms lijft ze mij gewoon in haar huishouden in, hoewel ze meestal wel weet dat mijn huis ergens anders staat. Geen idee waar, maar wel ergens anders. “Maar doe hier of je thuis bent hoor”, zegt ze me. “Dit is ook jouw huis!” En dus schenk ik even later wat te drinken in, wanneer mijn moeder is gaan zitten vanwege een aanval van duizeligheid.

Ik vertel dat er zo iemand van het CIZ langskomt. “Je krijgt meer zorg. Je gaat al naar een groep waar je eet en koffie drinkt en activiteiten doet, maar nu is er een groep voor het ontbijt en een avondgroep bijgekomen”, leg ik uit. “Dat kost allemaal geld en het CIZ bepaalt of het Huis dat geld krijgt. Er wordt bekeken of je inderdaad meer zorg nodig hebt.” “Fijn dat je het even uitlegt”, zegt mijn moeder. “Die extra zorg is nodig omdat je een aantal dingen minder goed kan”, ga ik door. “Zoals actief zijn. Voor mensen met dementie is dat best ingewikkeld. Eerst moet je bedenken wat je gaat doen. Tekenen bijvoorbeeld. Dan moet je bedenken wat je daar allemaal voor nodig hebt, dat moet je opzoeken en klaar zetten. Dus het is heel anders dan vroeger, toen was je juist heel actief.” “Het is wat he”, zegt mijn moeder. “Vroeger kon ik alles zelfstandig en dan plotseling is dat voorbij en heb ik overal hulp bij nodig. Daar hoef je niet om te huilen, het is nou eenmaal gewoon zo.” “Maar ik vind het wel erg, ik vind het triest”, antwoord ik. “Zolang ik maar weet wie jij bent, is het goed”, troost mijn moeder. “O ja? Wie ben ik dan?”, vraag ik. “Jopie uit de Javastraat”, grijnst ze.

En dan komt de dame van het CIZ. Ze stelt allerlei vragen, samen nemen we het formulier door, omdat de gegevens niet meer kloppen. Dat er nog geen handtekening gezet is, is niet erg. Ik ben immers aanwezig, mijn toestemming is wel duidelijk. Weliswaar werkt het geheugen van mijn moeder totaal niet meer, maar de sociale vaardigheden voor een dergelijk gesprek heeft ze wel degelijk nog. Het valt amper op dat ze werkelijk niets kan onthouden. Dat ze geen flauw idee heeft wie er naast haar op de bank zit, laat ze zelfs met haar ogen niet zien. Op alle vragen geeft ze keurig antwoord. Zo nu en dan licht ik iets toe. Ik houd mijn hart dan ook even vast als de CIZ-medewerkerster vraagt: “En wat doet u zoal overdag, als u in uw eigen flat bent?” “Ik doe van alles”, begint mijn moeder. “Ik, eh, sta eens op, loop rond, kijk uit het raam. En ik kijk weer uit het raam en nog eens. Ik kijk, kortom, veel naar buiten.” “Lees je nog?”, vraag ik. “Jawel, dat nog wel. Maar hele rijen boeken achter elkaar, zoals vroeger, dat niet meer.” “Vroeger tekende je veel en handwerkte je ook”, zeg ik nog. “Ja, tekenen deed ik graag. Maar aan handwerken had ik een hekel, bah!”, zegt mijn moeder vol afschuw. Ik ben stomverbaasd. Een hekel? Ze maakte voor zoon een groot wandkleed en een prachtig babytruitje. En ook later heeft ze nog gebreid. Zijn eerste knuffel kwam ook van haar hand, volkomen onverwacht kreeg ik een zelfgebreid Nijntje voor zoon, de dag dat voordat hij geboren werd. Maar dat ze nu niet meer van breien houdt, weet ik. Dat heeft ze me al vaker verteld. Geen wonder. De lapjes die ik in het Huis soms zie, zijn niet te vergelijken met de kleine kunstwerken die ze zelf vroeger in elkaar zette.

De dame van het CIZ wil nog wat weten van de verpleging en van de geriater. Als ze al die gegevens bij elkaar heeft, zal ze besluiten of er werkelijk meer geld voor zorg beschikbaar komt. Ik maak me voorlopig geen zorgen. Het is duidelijk dat mijn moeder weinig meer zelf doet. Een half jaar geleden sleepte ze zelf de koffie nog aan, maar inmiddels neemt ze met plezier elke middag het kannetje van het Huis in ontvangst. Koffie zetten is best ingewikkeld geworden, weet ik uit de verhalen van Heleen.

Vriendelijk en correct laat mijn moeder de vrouw even later uit. We pakken onze spullen bij elkaar. Als mijn moeder bijna onderuitklapt op de gang, pak ik de rollator. “Neem deze mee, mam”, beveel ik zacht. “Dan val je in ieder geval niet.” Samen lopen we naar de lift. Ik ga nog even mee naar het ontbijt, voor een lekker kopje thee. En om weer een beetje meer te wennen aan de stille dames met wie mijn moeder tegenwoordig haar dagen deelt.

2 opmerkingen: