woensdag 12 september 2012

Stemmen

Haar ogen lichten op als ik binnenkom. Terwijl ze een handdoek vouwt, zeg ik: “Er zijn verkiezingen vandaag, mam.” “Dan moeten we gaan stemmen”, antwoordt ze resoluut. “Maar dan moet ik zo’n papier hebben.” Ik loop naar haar postvak en daar ligt het bovenop. Ik ben opgelucht. Mijn moeder mag dan niet meer weten welke dag het is, wat politiek is, weet ze nog al te goed. En ook wat ze vindt. Ik pak een rolstoel en een vest en we gaan op pad. "Wat ga je stemmen?", vraag ik onderweg. "Wat ik meestal stem." Ze blijft er tamelijk rustig onder, kalmer dan toen ik er een paar dagen geleden over begon.

“Het is koud zeg”, bibbert mijn moeder voor mij. Ik loop in de luwte, maar zij vangt de onverwachte wind. Gelukkig is het niet ver en nog gelukkiger is het stembureau in een verzorgingshuis. Hier zijn ze goed ingericht op rollend materieel en kijken ze ook niet vreemd op dat ik mijn moeder nog even moet uitleggen hoe het formulier ook alweer werkt. “Zie je de partij waar je op wilt stemmen?” “Ja, die heb ik hier. Maar nu?” Ik kijk over haar schouder mee. “Dan kleur je zo’n rondje rood met dit potlood.” “Welk rondje?” “Welke vind je er goed uitzien? Op wie wil je stemmen?” “Is deze goed?” Ik heb mijn bril niet op en kijk ook niet echt. Intussen word ik gelukkig streng in de gaten gehouden door de medewerkers. “Ja hoor, dat is prima.” Dat wil ze horen.

“Ik parkeer je even hier hoor, dan ga ik nu zelf”, en ik verdwijn in het hokje. Achter mij wordt druk gebabbeld. “We gaan vanavond die papieren tellen. Eerder was er de stemcomputer”, hoor ik de medewerker van het stembureau uitleggen. “Maar nu moet het weer met potlood.” In gedachten zie ik mijn moeder heel begripvol knikken. Ja, ze begrijpt het, dat is veel werk, de arme man. Waar zou hij het over hebben? Een stemcomputer? Wat is dat in ’s hemelsnaam? Maar daar ziet de man niets van.

Ik laat mijn formulier in de stembus vallen en haal de rolstoel van de rem. “Kom mam, we gaan weer.” “Goedendag heren”, groet mijn moeder vrolijk. We rijden de straat weer op. Bij de hoek lopen we een andere dochter en moeder tegemoet. “Het stembureau?”, vraagt de dochter. Ik wijs, bij het gele bordje linksaf. “Waar gaan wij nu heen?”, vraagt mijn moeder. “Naar jouw huis.” “Mijn huis? Waar is dat dan?” “Daarachter, voorbij de winkels.” “O, als jij het maar weet is het goed. Fijn dat je meeging, als ik jou toch niet had.” “Dan had je niet gestemd.” “Zo is het, dan had ik niet kunnen stemmen.”

3 opmerkingen: